De Mexicaanse Nobelprijswinnaar, wiens honderdste geboortedag dit jaar wordt herdacht, hield in 1975 zes tot nu toe nooit gepubliceerde2 lezingen, waarin hij zijn ideeën over literatuur analyseerde. Hieronder een samenvatting van de lezing die hij wijdde aan de relatie tussen poëzie en vooruitgang.
Deze retrospectieve lezingen hebben tegengestelde emoties en gevoelens bij mij opgeroepen: sympathie en afkeer voor wie ik ben geweest; instemming en ongenoegen met wat ik heb geschreven. Instemming en ontkenning wonen in mij samen en bestrijden elkaar. Op die manier kan ik mezelf zelfs niet beoordelen. Ik veroordeel mezelf niet, maar ik pleit me ook niet vrij. Ik observeer mezelf slechts en, om de waarheid te zeggen, ik verdraag mezelf. Niettemin merk ik dat, voor zover ik objectief kan zijn – wat slechts in zeer geringe mate het geval is –, verandering en continuïteit twee constanten zijn in mijn poëtisch werk, twee polen, twee uitersten die me vanaf het moment dat ik begonnen ben met schrijven, hebben aangetrokken. Het experimenteren met en exploreren van weinig bekende, nieuwe poëtische vormen en gebieden heeft me altijd geïnteresseerd, nee hartstochtelijk geboeid. Vanuit dat oogpunt behoort mijn poëzie tot de traditie van de moderne literatuur, een literatuur van onderzoek en nieuwe ideeën. Verder lezen Een dier met verbeelding1