De leerschool (1)

Valdivia is een stad in het zuiden van Chili. Nou ja, niet zo zuidelijk als Punta Arenas of Puerto Natales waar de kou overheerst, maar vanaf Santiago naar beneden ongeveer halverwege. Een streek van bossen en meren, inheemse namen als Loncoche (belangrijke leider van een volk), Pitrufquén (plaats van de as), Panguipulli (land van de poema), Lago Ranco (woeste wateren), magisch. De stad zelf ligt aan de monding van de rivier de Calle-Calle (Chileense iris), waarin volgens een lokaal liedje de maan zich ’s nachts naakt baadt. Niet de kou maar de regen is hier de baas. Gemiddeld zes maanden per jaar regent het, vaak dagen achtereen. Flinke buien of dagenlang gemiezer. Alles is vochtig, de lucht, de straten, de huizen, je kleding. Eigenlijk is alles dus ook wel kil. Toen ik er aankwam was het nog zomer, om precies te zijn het einde van de zomervakantie, eind februari, begin maart. Helder zomerweer. Dat van die zomervakantie is hier relevant, want ik had een benoeming op zak als docent en student-assistent op een lagere en middelbare school met internaat. En het schooljaar begon in maart.

Peter Gelauff met pupillen in Valdivia 1965
Peter Gelauff met pupillen in Valdivia 1965

Dubbelzinnigheden
Ik wist al wat goedendag was, ik kende woordjes als tafel en stoel, gooide begrippen als matras, hoofdkussen en nachtkastje steeds door elkaar, en kon ongetwijfeld al een paar kleine zinnetjes maken. Dat was in 1965. Op de vrachtboot van Amsterdam naar Valparaiso, waarop ik een van de twaalf passagiers was geweest, had een Spaanse purser ons – mij en enkele medepassagiers – de eerste noties van het Spaans bijgebracht. Zo goed en zo kwaad als dat tussen zeeziekte en havenbezoeken in ging. Nu was ik al een paar maanden in het land en tijdens een busreis met zo’n vijftig leerlingen van een ander college had men al heel wat afgelachen over het Spaans, wat tot mijn verbazing in Chili overigens ‘Castiliaans’ heette, van die onbeholpen ‘gringo’. Maar een paar woordjes en een paar zinnetjes kende ik intussen dus wel. Alleen was de vakantie voorbij; nu werd het ernst. En ernst betekende in dit geval beginnen met lesgeven, in de pauzes de leerlingen in het gareel houden, en de internen begeleiden.

Het was een harde leerschool. Ik heb in mijn leven nog niet gehoord van empathie van leerlingen voor hun leraren. En al helemaal niet voor leraren die de taal niet meester zijn, weinig specifieke vakkennis hebben en geen onderwijsopleiding hebben genoten. Zo’n leraar was ik. Over dat leraarschap zal ik het verder niet hebben. Te veel schaamte. Een onvoorzien positief effect van deze benarde situatie was echter dat ik me fanatiek ging inspannen om het Spaans tot in de perfectie onder de knie te krijgen. In de toekomst mocht niemand meer merken dat ik geen Chileen was. Ik moest de taal leren begrijpen, wat de oorsprong was van woorden en vanwaar de vele betekenissen, wat de logica was van de grammatica, waarin voortdurend gebezigde dubbelzinnigheden hun oorsprong vonden. En perfect leren spreken! Hoe vaak werd een veel oudere Nederlandse collega van mij, die zelfs na 30 jaar Chili nog met een sterk accent sprak, niet nagebauwd. Mijn fixatie was dat ik, wilde ik in de toekomst goed kunnen functioneren, me op geen enkele manier meer als buitenlander moest onderscheiden. Daarbij ging ik er voor het gemak even aan voorbij dat ik, vanwege mijn uiterlijk, onder de overwegend kleine, donkere lokale bevolking altijd op zou vallen.

Heeft u bal?
Een kleine anekdote ter illustratie. Het komt ongetwijfeld door het regenachtige klimaat dat zaalsporten in Valdivia erg populair waren: volleybal, basketbal, zaalvoetbal, noem maar op. Zo ook in ons college. Ons basketbalteam vocht steevast met het team van de technische universiteit om het kampioenschap van de plaatselijke competitie; twee van onze spelers maakten in die tijd zelfs deel uit van het lokale team dat landelijk uitkwam. Dus werd er veel getraind en in elke pauze tussen de lessen door waren er wel fanatiekelingen die even een balletje wilden gooien. Het beheer van de ballen berustte bij ons, de student-assistenten, dus was er altijd wel iemand die kwam vragen of we nog een bal hadden. Onschuldig en venijnig tegelijk. Het Spaans vraagt bij zo’n verzoek niet per se om het lidwoord ‘een’, ‘heeft u bal’ is genoeg. Als groentje in velerlei opzichten, maar ook in de taal, liep ik geruime tijd met open ogen in de val en begreep ik niets van de hilariteit die volgde op mijn antwoord ‘nee, ik heb er geen’.

Na twee jaar kon ik goed met de taal uit de voeten en toen ik na vijf jaar terugkeerde, dacht en droomde ik in het Spaans. Als je vertaler bent, heeft dat ook weer zijn bezwaren: zinswendingen en uitdrukkingen uit het Spaans lijken mij met enige regelmaat ook in het Nederlands normaal en zeer voor de hand liggend. En zo kun je altijd wel ergens mee zitten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *