Margit Kaffka: Kleuren en jaren

Kleuren en jarenKleuren en jaren van Margit Kaffka, vertaald door Mari Alföldy, en verschenen bij uitgeverij Van Gennep (oorspronkelijke titel: Színek és évek).

De Hongaarse roman Kleuren en jaren las ik voor het eerst in de jaren tachtig, toen ik Hongaars studeerde aan de universiteit van Groningen. Ik was onder de indruk van de subtiele manier waarop de schrijfster, Margit Kaffka, de positie van vrouwen in haar tijd, rond 1900, aan de kaak stelt, zonder een politiek pamflet te schrijven, en tevens een schilderachtige beschrijving geeft van het hele tijdperk, in het bijzonder de wereld van de gentry, de Hongaarse lage adel, die gedijt in de halffeodale verhoudingen van de negentiende eeuw maar uiteindelijk gedoemd is ten onder te gaan aan de veranderingen van de moderne tijd. Ik koos deze roman zelfs tot onderwerp van mijn afstudeerscriptie en hij behoort nog steeds tot mijn favorieten. Daarom was ik erg blij toen ik uitgeverij Van Gennep bereid vond het boek in het Nederlands uit te geven.

Pioniersrol
Margit Kaffka (de bijna-overeenkomst in naam met de beroemde Franz berust op toeval) werd in 1880 geboren in de provinciestad Nagykároly (tegenwoordig Carei, Roemenië) in een milieu van lage adel en ambtenaren. Ze studeerde voor onderwijzeres, publiceerde aanvankelijk in plaatselijke bladen, en trok later naar de hoofdstad Boedapest, waar ze bij de kring van het legendarische literaire tijdschrift Nyugat (Het Westen) hoorde. Na enkele jaren lesgeven leefde zij alleen van haar pen. Als schrijvende vrouw vervulde zij een pioniersrol in de Hongaarse literaire wereld (de invloedrijke negentiende-eeuwse criticus Pál Gyulai vond dat ‘op de carrière van schrijvende vrouwen een vloek rustte van de natuur en de maatschappij’); haar voorgangsters beoefenden traditioneel aan vrouwen toebedeelde sentimentele genres en stijlen. Ze trouwde, scheidde, hertrouwde, en kreeg één zoon. Ze stierf in 1918 aan de Spaanse griep.

Het leven van de hoofdpersoon Magda Pórtelky vertoont parallellen met de familiegeschiedenis van de schrijfster. Afkomstig uit een milieu van lage adel groeit ze redelijk gelukkig op in het huis van haar grootmoeder, die haar moeder met drie kinderen opneemt na de dood van Magda’s drankzuchtige vader. Ze trouwt, omdat dat nu eenmaal de bestemming van meisjes van haar klasse is. Haar man Jenő Vodicska is een succesvolle advocaat maar is als partij onder haar stand. Als deze voorbeeldige huisvader na het mislukken van zijn – door zijn eerzuchtige vrouw gevoede – politieke ambities zelfmoord pleegt, wordt zij door familie opgevangen en gaat haar zoontje naar de grootouders om nooit meer bij zijn moeder terug te keren. Na een periode vol onzekerheid hertrouwt zij uiteindelijk met de sinds lang op de achtergrond aanwezige huisvriend en aanbidder Dénes Horváth, een kunstzinnig type. Het huwelijk ontaardt in ruzies, getreiter en eindeloze geldzorgen. Onder die omstandigheden voedt zij haar drie dochters op. Na tientallen jaren huwelijk overlijdt de echtgenoot, de dochters zijn al het huis uit en werken of studeren elders. Vanuit die situatie van absolute eenzaamheid kijkt de vrouw op haar leven terug.

Vrouwen centraal
Voor het eerst in de Hongaarse literatuurgeschiedenis wordt in deze roman het leven van vrouwen centraal gesteld. Magda wordt geplaatst in een opeenvolging van generaties vrouwen: grootmoeder, moeder Klári, Magda en haar dochters. Van generatie op generatie worden de grenzen doorgegeven die aan de bewegingsruimte van vrouwen worden gesteld, maar ook de hele trukendoos waarmee zij zich daarbinnen staande houden. De hoofdpersoon spreekt zelf met heimwee over de galante hofmakerij, de traditionele omgang tussen mannen en vrouwen, waarin de rollen duidelijk zijn. Slechts voorzichtig uit ze haar ontevredenheid. Maar ze wil wel dat haar dochters kansen krijgen die zij niet heeft gehad: zij laat hen studeren, zodat ze op eigen benen kunnen staan en niet van een man afhankelijk zijn. Verschillende personages geven hun visie op hoe vrouwen zijn of zouden moeten zijn, uiteenlopend van opmerkingen van alledaagse vrouwenhaat tot vriendelijke adviezen en theoretische boekenwijsheid.

Opvallend is ook de aandacht voor typische elementen uit de wereld van vrouwen, bijvoorbeeld kleren of bloementuinen. Zo begint het hoofdstuk waarin Magda op de leeftijd van ontluikend jong meisje wordt beschreven: ‘Mijn oude hooggehakte schoentjes met kwikjes en strikjes, mijn florentijnse hoed met lint, mijn eerste grote-meisjes-jurken met corset en tunique… ach, waar blijven de vodden van de oude kleren, de bedrijvigheid van ons vroegere zelf, de sporen van voorbijgevlogen dagen, ongemerkt verstreken uren.’

Vertaalperikelen
De trage, impressionistische stijl van het boek stelde de vertaler voor een niet eenvoudige opgave. Zo worden in de Hongaarse tekst regelmatig adjectieven opeengestapeld op een manier die het Nederlands niet verdraagt. Op elke pagina stuit de eenentwintigste-eeuwse vertaler op slechts vaag of helemaal niet bekende realia uit het Hongarije van die tijd: kledingstukken, voertuigen, woninginrichting, maar ook rangen en standen, met daarbij behorende omgangsvormen. Daarnaast moest ik een toon zien te treffen die geloofwaardig is als vertaling van een tekst uit 1912, maar die uiteraard tegelijk leesbaar is voor de hedendaagse Nederlandse lezer. Ik vond het een van de moeilijkste prozavertalingen die ik ooit heb gemaakt. Niet voor niets was ik er ook lang mee bezig: met onderbrekingen ongeveer een jaar.

Gepubliceerd door

Mari Alföldy

Mari Alföldy (Boedapest, 1962) studeerde Klassieke Talen en Hongaars. Sinds 1998 werkt zij voornamelijk als literair vertaler. Ze vertaalde o.a. romans van Sándor Márai, Imre Kertész, György Konrád, Géza Ottlik en Dezső Kosztolányi. Ze leidde vertaalworkshops van het Steunpunt Literair Vertalen en het Literair Productiefonds en stelde als gastredacteur een Hongaars nummer van het literaire tijdschrift Armada samen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *