Overpeinzingen van een ketter

Ben ik wel alert genoeg?
De vraag dringt zich aan me op als mijn jongste vanuit zijn stoeltje op de achterbank mijn aandacht vestigt op een heeel grooot vliegtuig, terwijl de automobilist voor me om onduidelijke redenen zijn gaspedaal loslaat, ik na een bliksemblik in de achteruitkijkspiegel – nee, er kleeft niemand aan mijn bumper – het rempedaal fiks intrap om een botsing te vermijden, mijn oudste naast me aangeeft dat hij vandaag niet om vijf over vier, maar om tien voor halfvijf op de muziekschool wordt verwacht én zich de even onverwachte als illegitieme mogelijkheid voordoet om eerdergenoemde automobilist in te halen op een voorsorteerstrook bij het stoplicht dat net op groen springt. Ik stel prioriteiten, en dus roep ik ‘Ja, wat een enorm vliegtuig!’ (Mijn jongste ziet namelijk zijn bestaan bevestigd door antwoord op de onbenulligste mededelingen en dringt doorgaans met alle geheiligde en ongeheiligde middelen aan op die bevestiging; het is daarom in het belang van íéders gemoedsrust om zsm, om niet te zeggen à la minute, een respons te vocaliseren.) Intussen benut ik de even onverwachtse als illegitieme kans rechtsom en knik ik mijn oudste toe ten teken dat ik ook hem heb gehoord. Voor de zekerheid vraag ik mijn middelste of híj nog iets te melden heeft binnen nu en vijf minuten. Dat is niet zo.

Het is een gemiddelde rit naar school op een gemiddelde dag niet aan het begin en ook niet aan het einde van de week. Zo’n rit waarop je de ene weinig alerte automobilist ontwijkt en de andere het nazien geeft, waarop je gas geeft om de gemiddelde bus bij zijn halte te passeren opdat hij niet jou en de jouwen van de weg drukt, waarop je ogen in je achterhoofd ontwikkelt voor de brommer die precies in je dode hoek aan je bumper hangt en waarop je eeuwig bedacht bent op die fietser die de rotonde rondgaat zonder zijn hand uit te steken. Deelnemen aan het verkeer is tegenwoordig niet zomaar anticiperen, maar anticiperen met een extra dimensie, gezien de drukte, gezien de vergrijsde staat waarin de gemiddelde automobilist verkeert, gezien de vooruitziende blik waaraan het de gemiddelde (vergrijsde) bestuurder lijkt te ontbreken. Anticiperen met een extra dimensie, dus, een beetje zoals cultureel ondernemen ondernemen is met een extra dimensie.

Zo vergezocht is de parallel niet, al zou je het denken: hedendaags anticiperen in het verkeer kan dodelijk zijn, waarbij ‘dodelijk’ in betekenis varieert van letterlijk levensbedreigend tot slaapverwekkend. Zo ook de hoek van cultureel ondernemerschap waarin ik me door de diverse geluiden om me heen gedrongen weet, het hoekje waarin je al te dicht bij de gevestigde orde op schoot bent gekropen, een doodse hoek, waar de lucht niet circuleert en creativiteit knikkebollend wegzakt in een comateuze toestand.

Nota Cultuur als confrontatie [omslag]Cultureel ondernemer
Tot voor relatief kort was ik gewoon vertaler en lag de hoofdmoot van mijn professionele activiteiten bij het vertalen van fictie: boekvertalen, zo je wilt. Dat was ik niet voor niets: om me mens te voelen heb ik gedurende een deel van de dag een ommuurde ruimte van minimaal twee bij twee meter om me heen nodig, met een deur die ik open of dicht kan doen. Ik veel geen menselijke aanwezigheden om me heen, met hun geluid en lichaamswarmte. Ik werk het liefst in mijn eentje, voor mezelf, voor eigen rekening en risico en op eigen voorwaarden aan de klank, vorm en verwoording van eigen of andermans fantasie. En ik prees mezelf al jaren gelukkig dat ik geld verdiende met competenties als een onverhulde neiging tot letterend escapisme, tot dito dagdromerij en tot kluizenaarschap die me niet alleen vlot werden vergeven, maar zelfs van me werden verwacht: ik bezette met intens genoegen dat plekje achter het stuur, buiten het felle licht dat op de passagiersplek achterin schijnt.

Maar nu gaan er in boekvertalerskringen geluiden op over cultureel ondernemerschap, over de boekvertaler als cultureel ondernemer, over de noodzaak van een spotlight rechtstreeks op de figuur in de schemer voorin. ‘De cultureel ondernemer zoekt een weg voor de artistieke ambities enerzijds en de verkoopbaarheid, toegankelijkheid en publieksvoorkeuren anderzijds. Hij/zij maakt gebruik van moderne zakelijke inzichten, richt zich alert op het best denkbare werk, en voor een zo groot mogelijk publiek.’* Eh… ik?

Ik misgun de belastingdienst al elke minuut die ik niet aan míjn boeken kan besteden omdat zij zo nodig moet weten wat er zich in de boeken afspeelt die zij de mijne noemen, hoeveel ik het komend jaar bijvoorbeeld denk te investeren in termen van tijd en geld. En hoewel ik de ideeën daarover nog uit de lucht kan plukken, verplichten andere vragen me tot lijdzaam gecijfer. Moet ík nu gebruik maken van moderne zakelijke inzichten – wat zíjn dat? – me alert richten op het best denkbare werk voor een zo groot mogelijk publiek? Er valt geen peil op te trekken hoe groot het publiek zal zijn voor de boeken die ik ter vertaling aangeboden krijg – over smaak valt niet te twisten – en if you must know: het best denkbare werk bereikt over het algemeen slechts een select groepje. Nou kun je redeneren dat ‘best denkbaar’ en ‘zo groot mogelijk publiek’ kwalitatieve termen zijn die nadere invulling behoeven. Ga er een beetje creatief mee om en een Bouquetreeksvertaler is een cultureel ondernemer pur sang: het best denkbare werk voor een zo groot mogelijk publiek waarmee hij/zij niet alleen brood maar ook nog eens beleg verdient. Want, laten we wel wezen, een beetje ondernemer maakt winst.

Subversief ondernemen
Maar ben ik wel alert genoeg? En alert genoeg waarvoor, voor wie, waarop? Voor de beroepsgroep, de belastingdienst, de economie, de kennisontwikkeling? Voor mezelf? Voor mijn collegavertalers? Op kansen? Welke kansen? En hoezo ‘kansen’, gezien het onveranderlijk kille, gebureaucratiseerde cultuurklimaat, dat een beroepsgroep (vogel)vrij verklaart zodat die geen bindend kader mag of kan scheppen, en afhankelijk maakt van tijd- en geldverslindende, onzekere subsidieregelingen?

Gelukkig beschik ik over voldoende subversiviteit, bedenk ik grimmig terwijl ik mijn auto vol dierbaren behendig tussen de stoeprand en een Volkswagenbusje dat met een slakkengang zijn voornemen kenbaar maakt om daar, die vierhonderd meter verder, toch echt linksaf te slaan, over het fietspad manoeuvreer en hem vervolgens even behendig fileparkeer op het enig overgebleven plekje – dat altijd over blijft omdat niemand zijn banden waagt aan de manoeuvre die noodzakelijk is om een auto daar neer te zetten, maar die met een beetje moed en beleid geen enkel probleem vormt – fileparkeer dus, te midden van overstekend wild en andere, paniekerig zwenkende vehikels. Voldoende subversiviteit om – werktuiglijk steek ik mijn hand net op tijd uit om de broodtrommel en bekers uit de tas van mijn middenkind op te vangen voor ze op straat aan gort gaan terwijl we de oversteek naar het schoolgebouw maken – me niet te laten meeslepen door een trend, een golf, een hype, ook al draagt die de achtenswaardige naam `emancipatie’. Voldoende subversiviteit om de massale oproep tot cultureel ondernemerschap te ontduiken zoals ik mijn schaapsgewijs aangetreden en veelal vergrijsde medeweggebruikers ontduik.

Artistiek overleven
Eenmaal thuis, tussen de muren die mijn ruimte van twee bij twee meter omspannen, met de deur stevig dicht, de computer aan en de koffie dampend naast het toetsenbord, slaak ik een zucht van verlichting. Ik peins over klank, vorm en verwoording van andermans fantasie, babbel bij met een redacteur hier, een uitgever daar en plan de komende anderhalf jaar vol met een oefening in vertaaltoonbereik: thrillers en romans en van alles ertussenin, het één literair, het merendeel beslist niet. De jaarlijkse btw-bonnenronde laat ik liggen tot de regenachtige zondag waarop ik mijn kinderen de fijne kneepjes van het optellen met een rekenmachine zal bijbrengen, ieder met een eigen stapel, en waarop ik dan de truc van aftrekken tot onder het drempelbedrag zal uitvoeren tot ik naar ieders tevredenheid aankondig dat we uit eten gaan, omdat we zojuist, gezellig met zijn allen, alle btw hebben terugverdiend.

Mijn ondernemerschap richt zich alert en creatief op artistiek overleven. Het is wars van marktoverwegingen voor zover met die markt het publiek wordt bedoeld. Mijn publiek? Dat zijn eerst en vooral mijn klanten, de uitgevers en andere zakenlui die me opdrachten geven. Misschien is dat wel de denkfout die ik proef in de geluiden vanuit boekvertalersland over cultureel ondernemerschap, over de oproep om als boekvertaler voor het voetlicht te treden, naamsbekendheid te verkrijgen bij het lezerspubliek, je vertalingen bij dat publiek onder de aandacht te brengen, kortom: je op het terrein van de boekverkoper te begeven, maar dan met een solistisch oogmerk en vanuit een net iets andere invalshoek. Om als boekvertaler cultureel ondernemer te zijn dien je een actieve invulling te geven aan competenties die haaks staan op wat de dagelijkse professie van het boekvertalen vooronderstelt: de behoefte aan stilte en tijd om te horen wat er zich in je hoofd afspeelt.

*) Ik kan Arjo Klamers artikel ‘Cultureel ondernemerschap – wat is dat eigenlijk?‘ als balsem op de ziel aanbevelen voor iedereen die periodiek last heeft van kriebels.

Gepubliceerd door

Ine Willems

Ine Willems (1971): (fictie)vertaler vanuit literatuurwetenschap en een even onverzadigbare als omnivore letterlust.

9 gedachten over “Overpeinzingen van een ketter”

  1. Ik ben sinds kort fan van dit blog, waarop doorgaans leuke stukken verschijnen, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik hier geen touw aan vast kan knopen. Misschien komt dat doordat ik niet thuis ben in vertalerszaken, maar als ik het goed heb begrepen, is het toch jullie doel om de wereld van de vertaler wat meer bekendheid te geven bij buitenstaanders? Het enige wat ik hiervan begrijp, is dat mevrouw Willems ergens hevig verontwaardigd over is.

    Wat moet ik me voorstellen bij ‘de hoek van cultureel ondernemerschap waarin ik me door de diverse geluiden om me heen gedrongen weet’? En wat zijn precies die ‘geluiden’ die ‘in boekvertalerskringen’ opgaan ‘over cultureel ondernemerschap’? En wat bedoelt mevrouw Willems met ‘het onveranderlijk kille, gebureaucratiseerde cultuurklimaat, dat een beroepsgroep (vogel)vrij verklaart zodat die geen bindend kader mag of kan scheppen’? Tegen welke misstand ageert zij hier?

    Overigens vind ik dat mevrouw Willems voor iemand met ‘de behoefte aan stilte en tijd om te horen wat er zich in zijn hoofd afspeelt’ wel erg veel tekst heeft.

  2. Ine, bedankt voor de schaterlach die je mij met dit stuk hebt weten te ontlokken. Wat ik (ambtenaar) ervan begrijp is dat men in de Haagse ivoren torens weer eens iets nieuws heeft bedacht, zonder de praktijk te kennen van bijvoorbeeld boekvertalers. De toon van je stuk vind ik eerder relativerend – een heerlijke grimmige grijns – dan hevig verontwaardigd. Het kijkje in jouw alledag is verfrissend en onderhoudend. Ga door!

    Anke

  3. wat mij betreft zijn we inderdaad allemaal culturele ondernemers, en dat is een titel om trots op te zijn. met aan ieder de vrijheid hoe hij of zij dat ondernemerschap wil invullen. call me stupid – of doof – maar ik heb nog geen geluiden gehoord in boekvertalerskringen dat we allemaal op een zeepkist moeten gaan staan om onze spullen aan de man te brengen.

    wat onverlet laat dat ons mooie vak best wat meer publieke aandacht mag krijgen. boekvertalers doen het achter de schermen, stond er op de stickers die we hebben uitgedeeld op de amsterdamse boekenmarkt vorig jaar. maar we komen steeds vaker en vrolijker en nadrukkelijker uit de kast. en zo hoort het ook!

  4. Prachtig, Ine. Dat duivelse duel tussen rede en chaos. Treinen die ontsporen en vanzelf weer op de rails komen. Als ik jouw stuk lees, hoor ik het je uitspreken. En daar word ik zo vrolijk van.
    De inhoud moet ik nog wel even op een rijtje zetten…

    Dierbare groet, Paul

  5. Hallo lui,

    Dank voor al jullie reacties en in het bijzonder aan degenen die begrijpen waar het mij om ging.

    Beste Jos, dit blog is inderdaad een terrein waar vertalers in de openbaarheid treden, maar wat mij betreft, ligt daar ook meteen de grens: ik moet niet denken aan signeersessies of radio- of televisieoptredens waarin ik mijn waren onder de aandacht breng, of aan marketingonderzoek voor ik besluit een boek ter vertaling aan te nemen. Die geluiden gaan wel degelijk op en ik heb mijn stuk geschreven vanuit de druk die ze (even) op me hebben uitgeoefend. Begrijp me goed, ik ben zakelijk genoeg om me niet te beperken tot één genre, om te investeren in mijn contacten met uitgevers en redacteurs en om de waarde van publiciteit in te zien, maar ik ben ook en vooral zakelijk genoeg om te begrijpen wat mijn product is en waar ik dus het merendeel van mijn tijd in dien te steken. Erica: ik denk dat we het roerend eens zijn als we in gesprek gaan, alleen noemen we het beestje misschien anders.

    Overigens kost een lang stuk schrijven me beduidend minder moeite en tijd dan een kort, een van de redenen waarom de journalistiek gehakt van me zou maken, maar dat terzijde.

    Hartelijke groet,
    Ine

  6. PS: de misstand waartegen ik ageer, is het feit dat er voor boekvertalers geen minimumvertaaltarieven bestaan. (Boek)vertalers zijn geen juridisch collectief en hanteren dus ook geen CAO met bijbehorende afspraken omtrent wat voor arbeidsvoorwaarden of honoreringen dan ook. Dat betekent enerzijds dat er geen vastomlijnde eisen worden gesteld aan de vakopleiding van een (boek)vertaler en anderzijds dat die (boek)vertaler is overgeleverd aan de (financiële) genade van een uitgever. Tenzij er inmiddels iets is verbeterd/veranderd?

    gr,
    Ine

  7. Aha, ‘ik heb een lange brief geschreven, omdat ik geen tijd had voor een korte’. Bedankt voor je toelichting. Maar het lijkt me toch wel belangrijk dat je in zo weinig mogelijk woorden zo duidelijk mogelijk kunt zeggen wat je op je lever hebt. Zeker als taal je vak is.

    Excuses dat ik wat traag reageer, ik kijk hier maar af en toe wegens vele andere bezigheden.

  8. Die minimum/normtarieven bestaan wel, maar lang niet alle uitgevers houden zich eraan. En niet alle uitgevers zijn aangesloten bij de GAU, de onderhandelingspartner van de VvL. Bij aangesloten uitgevers kun je je er wel op beroepen, maar sommigen vrezen mogelijke vervelende gevolgen, zie ook het stukje ‘Vertalië, een lagelonenland‘.

  9. Maar Jos,
    Nu begrijp je me toch verkeerd: ik gaf aan dat ik nooit een goede journalist zal worden, omdat beknopt weergeven mijn hart niet heeft. Ik bedrijf hier dan ook geen journalistiek en het is evenmin mijn bedoeling om mijn lever en wat daarop ligt in hapklare brokken op te dienen, dat bewaar ik voor de zakelijke interacties. Juist op dit blog is ruimte voor de pret van taal. Mogelijk verdwaal je in de tangconstructies, maar ook tangconstructies hebben een functie.

    gr,
    Ine

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *