Gids naar de laatste wildernis

Wat is, in de wereld van het vertalen, een mentoraat? Wanneer kom je voor een mentoraat in aanmerking? Wat moet je ervoor doen? En waar komt het in de praktijk op neer? Verslag van een vertaalervaring.

Wat is een mentoraat?
Op een dag belde redacteur Peter van der Zwaag van uitgeverij De Bezige Bij met de vraag of ik The Wild Places van Robert Macfarlane wilde vertalen, een auteur van wie ik eerder Mountains of the Mind had vertaald. Nadat ik de eerste hoofdstukken had gelezen en het me was opgevallen dat het voor een non-fictieboek behoorlijk literair was – niet dat die twee elkaar altijd bijten – kwam ik op het idee een mentoraat aan te vragen.

Het Steunpunt Literair Vertalen, inmiddels omgedoopt tot Expertisecentrum Literair Vertalen, definieert een mentoraat als volgt:

Individuele begeleiding van een vertaler die nog aan het begin van zijn/haar carrière staat door een ervaren vertaler die als mentor optreedt. De beginnende vertaler heeft een vertaalcontract en de mentor kan dankzij een subsidie tijd vrijmaken om de vertaler met raad en daad bij het vertalen bij te staan.


Waarom een mentoraat?
Mijn eerste reden om een mentoraat aan te vragen was dat ik The Wild Places een weliswaar mooi, maar niet gemakkelijk te vertalen boek vond. Met ruim twintig vertaalde boeken ben ik niet echt een beginnende vertaler, maar door het taalgebruik en doordat sommige passages me in eerste instantie voor een raadsel stelden, was The Wild Places anders dan de andere. En dan: hoe laat je zulk taalgebruik in het Nederlands overkomen? Hulp, of in elk geval iemand die als klankbord kon fungeren, leek me wel zo prettig. Los daarvan is elke vorm van kritiek of reflectie op je vertaling altijd welkom.

De tweede reden was dat ik me al langer afvroeg of literair vertalen iets voor mij is. Het is uiteraard nog altijd geen uitgemaakte zaak wat literatuur is, maar de boeken die ik tot dan toe had vertaald, zouden daar waarschijnlijk niet toe worden gerekend. Allereerst waren het allemaal non-fictieboeken. Daarnaast was de stijl noch het onderwerp literair. The Wild Places is ook een non-fictieboek met een niet-literair onderwerp (waarover verderop meer), maar de stijl en de talloze verwijzingen naar literaire auteurs (Calvino, Coleridge, Orwell, Sebald, Wordsworth) zijn dat wel. Ik wilde weten wat erbij komt kijken om zo’n boek te vertalen. Welke eisen stelt het aan een vertaler? Wat maakt het vertalen van zo’n boek anders dan het vertalen van vlot geschreven boeken over populaire wetenschap, de olie-industrie, de beide wereldoorlogen, bergbeklimmen, voetbal, Beatles en bijen, die ik eerder had vertaald? Is het leuker, interessanter, bevredigender? Of juist niet?

Ik had al een mentor op het oog: Marijke Versluys. Ik kende haar uit de tijd dat ik nog redacteur bij een uitgeverij was, lang voordat ik zelf begon te vertalen. We konden het altijd goed met elkaar vinden en vanzelfsprekend vond ik haar vertalingen mooi. Eigenlijk wilde ik alleen een mentoraat aanvragen als zij mijn mentor zou worden. Op een boekvertalersborrel in augustus 2007 legde ik haar mijn verzoek voor en gaf ik haar een kopie van de eerste twee hoofdstukken van The Wild Places. De dag erna stemde ze enthousiast toe.

Een mentoraat aanvragen
Wie een mentoraat aanvraagt, moet een gedetailleerd werkplan indienen. Een ‘model werkplan’ – inclusief toelichting – is te vinden op de website van het Steunpunt. In het werkplan moeten allerlei feitelijke gegevens (namen van vertaler, mentor en uitgeverij; inleverdatum van de vertaling et cetera) komen te staan en moet een nauwkeurige planning worden opgenomen. Ik belde Gea Schelhaas van het Steunpunt met de vraag of ik zelf een mentor mocht voordragen. Dat bleek het geval. Komt een vertaler niet zelf met een kandidaat-mentor, dan draagt het steunpunt er een voor. Vertaler en mentor worden in de gelegenheid gesteld om te kijken of het tussen hen klikt.

Het werkplan moet ook informatie bevatten over het te vertalen boek. Vanwege mijn twijfels over het literaire gehalte van The Wild Places, schreef ik:

Omdat de wilde natuur op de Britse Eilanden verdwijnt, neemt Macfarlane zich voor een ‘kaart in proza’ van de laatste ongerepte gebieden van die eilanden te schrijven. Net als in zijn eerste boek levert dat geen dorre, opsommerige beschrijvingen van die gebieden op, maar een bijna zintuiglijk relaas over zijn verblijf aldaar, afgewisseld met allerhande beschouwingen, uitweidingen over literatuur, etymologische verklaringen, leeservaringen, jeugdherinneringen, ontmoetingen met uiteenlopende natuurliefhebbers enzovoort. […] Hoewel het boek erg Brits is, zoals Macfarlane zelf erkent, is hij van mening dat ‘its ideas or concerns are global‘. […] Macfarlane’s stijl is verfijnd, precies en literair. Collega-auteurs noemen die stijl ‘eloquent‘, ‘elegant‘ en ‘beautiful‘ en spreken van ‘marvellously crafted and weighted prose‘ en ‘crystalline clarity‘. Uitgeverij Granta brengt The Wild Places als ‘Granta Autumn Super Lead’. Het boek is in Groot-Brittannië verschenen op 4 september 2007.

Cullins Mountains, SkyeCuillin Mountains, Skye, een van de laatste wildernissen (foto Alasdair Dougall)

Ook moet de vertaler in het werkplan zijn verzoek motiveren. Dat deed ik onder meer als volgt:

Om de stijl van Macfarlane’s tweede boek aan te kunnen, en te weten te komen welke eisen er aan een echt literaire vertaling worden gesteld, wil ik mijn manier van vertalen graag aan het literaire vertalen ‘ijken’ met behulp van iemand die de praktijk daarvan al jaren kent. Ik wil vooral inzicht krijgen in de al dan niet toegestane mate van vrijheid (afwijken van de brontaal om de doeltaal natuurlijk te laten klinken) bij het vertalen en het maken van beredeneerde keuzes daarin.

De praktijk
Ik verstuurde mijn aanvraag op 12 oktober 2007. Eerder ging niet, omdat ik nog een kopie van het contract moest bijsluiten. Om een mentoraat te kunnen aanvragen, moet de vertaler een modelcontract van de Vereniging van Letterkundigen kunnen overleggen. De Bezige Bij hanteert een dergelijk contract, maar het duurde helaas even voor de uitgeverij me er een voor The Wild Places kon toesturen.

Vervolgens duurde het bijna twee maanden eer het Steunpunt uitsluitsel gaf over de toekenning van het mentoraat. Ik was al lang en breed met vertalen begonnen, maar eind november kwam het verlossende woord. Volgens Gea Schelhuis kon het Steunpunt ‘door omstandigheden’, waaronder een verhuizing, niet eerder reageren. Normaal gesproken volgt een besluit ‘binnen enkele weken’.

De samenwerking met Marijke verliep als volgt. Als ik een hoofdstuk afhad en het na enige tijd ‘rijpen’ opnieuw had bekeken, stuurde ik het haar toe. Zij becommentarieerde het in Word. Ik bekeek haar veranderingen en suggesties en voerde die naar eigen inzicht door. We hielden een keer een werkbespreking en overlegden per e-mail of telefoon over afzonderlijke kwesties.

Marijkes opmerkingen hadden deels betrekking op de brontekst. Ook bij nadere beschouwing bleven sommige passages duister. In die zin viel The Wild Places me tegen, want Mountains of the Mind was een glashelder boek waar ik maar weinig voor hoefde op te zoeken of anderen voor hoefde te raadplegen. Soms vond ik Macfarlane bijna op het aanstellerige en moeilijkdoenerige af met zijn gewilde keuze voor mooie, archaïsche woorden en zijn poging om de wilde natuur met klanknabootsingen, assonanties en alliteraties te evoceren. Ook Marijke bleek zich op de moeilijkheid van het boek te hebben verkeken.

Gelukkig was Macfarlane graag tot hulp bereid en heb ik allerlei onduidelijkheden samen met hem kunnen ophelderen. Voor de vertaling van sommige woorden die ik niet begreep raadpleegde ik collega’s van de boekvertalersgroep en voor vaktermen schreef ik deskundigen aan, onder wie een zeiler, een sterrenkundige, een oogarts en een scheepsbouwdeskundige van de TU Delft.

De meeste opmerkingen van Marijke hadden betrekking op mijn Nederlands, wat ik niet had verwacht. Ze had een feilloos oor voor gevallen waarin ik te dicht bij het Engels bleef. ‘Zo zeggen wij dat niet,’ schreef ze dan bijvoorbeeld. Ze bleef trouwens tot in de persklaarmaakfase over mijn schouder meekijken. Dat was prettig, want de persklaarmaker kwam met veel nuttige suggesties, maar had vaak de neiging mijn vertaling te verduidelijken waar die naar zijn smaak te vaag was. Daarbij ging hij wel eens zover dat er iets anders kwam te staan dan in het origineel.

Verslag
Ter afsluiting van het mentoraat moet zowel de mentor als de vertaler een eindverslag schrijven. Daarin merkte ik het volgende op:

Ik vind het moeilijk om aan te geven wat ik in algemene zin van het project heb geleerd, behalve dat ik nog meer op mijn hoede moet zijn dan ik al gewend was en niets klakkeloos moet aannemen. Achter elk woord kan een onvermoede moeilijkheid schuilen, elke Nederlandse formulering moet drie keer worden omgedraaid. Verder heb ik geen ‘grote inzichten’ opgedaan, bijvoorbeeld over verschillende vertaalstrategieën. Wel heb ik veel opgestoken over afzonderlijke kwesties, vaak op detailniveau. Marijke heeft me veel ’trucjes’ geleerd om zinnen soepeler te laten lopen en/of compacter te maken.

Ik heb dus veel van het mentoraat geleerd. En of ik meer de kant van het literair vertalen op wil? Zeker, maar om een boek als The Wild Places helemaal zelfstandig te kunnen doen moet ik eerst nog wat meer vertaalkilometers maken.

Gepubliceerd door

Nico Groen

Nico Groen is boekvertaler, tekstschrijver, redacteur en taaltrainer. Hij vertaalt boeken uit het Engels en heeft (voorlopig) een voorkeur voor non-fictie. Hij vertaalde boeken over bergsport, (cultuur)geschiedenis, filosofie, wetenschap, politiek, voetbal en The Beatles. Namen van enkele auteurs van wie hij werk vertaalde zijn Francis Fukuyama, Frank Furedi, Robert Kaplan en Robert Macfarlane. Groen vertaalde ook de lezing waarmee de Indiase auteur Pankaj Mishra in december 2006 het literaire festival Winternachten opende.

11 gedachten over “Gids naar de laatste wildernis”

  1. Wat boeiend om te lezen, Nico. Leuk dat je zowel de formele als de inhoudelijke aspecten belicht.

  2. Wat een interessant en prettig uitgebreid verslag, Nico. Erg leuk om te lezen.

  3. Dank, Aleid en Maaike. Ik hoop vooral dat het stuk voorziet in de behoefte van hen die zich afvragen wat een mentoraat inhoudt of die aarzelen er een aan te vragen.

  4. Tik hier je reactie.
    Na de recensie in de NRC heb ik gelijk het boek “De laatste wildernis aangeschaft” en in binnen twee dagen uitgelezen. Een fantastisch boek. Ondanks alle voorzorgen kom ik op botanisch gebied een aantal plantennamen tegen, die ik met behulp van mijn Engelse flora tot de goede Nederlandse naam kan herleiden zonder dat ik de beschikking heb over de Engelse uitgave. Hawthorns zijn geen hagedoorns maar meidoorns. Op p. 50 staat woekerkruid. Dat is in de Nederlandse Flora niet terug te vinden. Waarschijnlijk stond in het origineel Bindweed, in het Nederlands is dat Winde. Op p.237 staat kuitsteen. Dat kan ik in mijn stenenboeken niet terugvinden. Op p. 109 is sprake van een botanist. Het goede Nederlandse woord daarvoor is botanicus.
    De aangewezen weg om plantennamen te vertalen is het gebruik van een goede standaardflora en dan via de Latijnse naam de Nederlandse naam opzoeken in de Nederlandse standaardflora.
    Letterlijke vertalingen werken niet. Dat zie je met de prachtige letterlijke vertaling van Rudy Kousbroek. Hillarisch.
    Op p. 322 bv. Hare’s-ear “hazenoor”. Via de Engelse Flora kom je op Bupleurum uit. Terugvertaald in de Nederlandse Flora vind je dan Goudscherm.
    Ook in de vertaling van uw voorgangers van Watership Down kom je deze voorbeelden tegen. Cow Parsley is geen koeienpeterselie, maar fluitenkruid.
    Ondanks de detailkritiek heb ik genoten van het boek.

  5. @ Fred Bos: zou het niet mogelijk zijn dat een plant of steen niet in de Nederlandse flora of een Nederlands stenenboek terug te vinden is terwijl de plant of steen wel degelijk bestaat, of dat het een regionale benaming betreft, of dat de vertaler een bepaalde naam heeft gekozen om een woordspeling niet verloren te laten gaan? Of dat er in de Engelse brontekst (die u immers niet bij de hand hebt) iets anders stond dan u op grond van uw Engelse flora vermoedt? Wat meidoorn/hagedoorn betreft: ik vond meerdere aanwijzingen in woordenboeken en op internet (en dan ben ik nog niet eens grondig op zoek gegaan) dat meidoorn, haagdoorn en hagedoorn regionale naamvarianten voor dezelfde plant zijn.

    Voor ‘botanist’ vermeldt de nieuwste Dikke Van Dale: “(weinig gebruikt) botanicus, plantkundige — vrouw: botaniste”. Het is dus niet gebruikelijk, maar ook niet fout.

    Ik ben benieuwd naar de reactie van de vertaler zelf. Gezien het seizoen kan hij best met vakantie zijn, maar zijn antwoord lijkt me het wachten waard.

  6. Gerda Baardman.
    Uiteraard komen er in het Verenigd Koninkrijk veel plantensoorten voor die wij niet hebben. Dat is niet het probleem. De nonnetjesorchis van de Burren is daar een voorbeeld van. Die heb ik in de Burren samen met de andere door de auteur genoemde zelf ook gezien en de naam kon ik in de Wilde orchideeen van Landwehr terugvinden.
    Overigens een magistrale beschrijving van de Burren.
    Meestal is het beter om afgezien van heel bekende, algemeen ingeburgerde namen de inheemse namen te gebruiken. Bij sommige Nederlandse namen voor buitenlandese planten moet je je afvragen welke plant bedoeld wordt.
    Ook wat gesteenten betreft is dat waar. Veel komt in Nederland niet voor. Laat dan de Engelse naam maar staan in plaats van een naam te bedenken/verzinnen, die nergens is terug te vinden.
    Wat regionale plantennamen betreft verwijs ik naar http://www.meertens.knaw.nl/pland Dit is het Instituut waar Voskuil heeft gewerkt.
    Regionale namen kunnen heel verwarrend zijn. In mijn moedertaal, het Drents heet de meidoorn hageldoorn. Je moet m.i. naar het Nederlands vertalen en niet naar een dialect.
    Met het vertalen van eventuele regionale namen heb je een probleem. Welk Nederlands dialect zou je dan moeten kiezen. Volgens mij werkt dat niet.
    Woordspelingen in een andere taal zijn meestal onvertaalbaar, daar boek je vrijwel altijd verlies. Dat wordt hertalen.
    De logologische ruimte van Rudy Kousbroek laat zien waar letterlijk vertalen toe kan leiden.It is me what.

  7. Mea culpa.
    Ik heb net even gekeken op internet. Daar staat inderdaad kuitsteen met als synoniem ooliet. Op de tweede o hoort een trema, maar dat krijg ik in dit programma niet voor elkaar. Al mijn geologische handwerken kennen oolieten (ikzelf ook), maar in geen ervan staat een verwijzing naar kuitsteen. oolieten zitten in kalksteen en worden als zwerfsteen ook wel in Nederland gevonden. Nu is me het beeld van de steen helder.

  8. @ Fred Bos: Soms zijn bepaalde benamingen voor planten en stenen equivalent, soms niet. Ik kan natuurlijk niet beoordelen waardoor de keuze van de vertaler in dezen is beïnvloed (periode, regio, een in de brontaal eveneens afwijkende benaming enz.), want net als u beschik ik niet over de brontekst. Soms bevat een brontekst regionalismen of woordspelingen die, zoals u al stelt, onmogelijk één op één te vertalen zijn. In dat geval moet de vertaler naar compensaties zoeken, die vaak alleen elders in de tekst te realiseren zijn.

    Maar zoals ik al zei, alleen de vertaler zelf kan uw vragen en opmerkingen beantwoorden, en uit het uitblijven van een reactie zijnerzijds maak ik op dat hij uitstedig/uitlandig moet zijn. We zullen dus nog even geduld moeten oefenen.

    Dit soort discussies in het openbare domein vind ik trouwens heel waardevol en verhelderend, zowel voor de lezer als voor de vertaler.

  9. Beste Fred,

    Dank voor je reactie. Ik was inderdaad met vakantie, zoals Gerda Baardman terecht aannam, en kon dus niet op je bericht reageren. (Dank, Gerda, voor het waarnemen van de honneurs.)

    Zo lichtzinnig als Max Schuchart, overigens een respectabel vertaler, de vertaling van planten- en dierennamen in Watership Down heeft aangepakt, ben ik bij de vertaling van The Wild Places niet te werk gegaan. Het stelt me dan ook teleur dat je zijn letterlijke aanpak met de mijne vergelijkt, want ik heb de vertaling van de benamingen juist zorgvuldig aangepakt. ‘Juist’, omdat ik, als het op plantjes en beestjes aankomt, een echte ‘stadjer’ ben, om een term van Maarten ’t Hart te gebruiken. Bovendien ken ik mijn Kousbroek en vertaal ik (dus) niet letterlijk.

    Je komt tot je vergelijking omdat ik ergens ‘hazenoor’ schrijf als letterlijke vertaling van hare’s-ear. Ten eerste is dat het enige voorbeeld, al suggereert jouw subtiele ‘bv’ het tegendeel (en voor de goede orde: die kromme vertaling van cow parsley is niet van mij, maar van Schuchart). Ten tweede laat je de context achterwege. De vertaling maakt namelijk deel uit van een passage waarin Macfarlane zegt dat hij tijdens zijn omzwervingen overal op hazen stuit, zijn favoriete dier. Hij geeft enkele voorbeelden en schrijft vervolgens: ‘Waar ik niet op had gerekend, was dat ik ze ook zou tegenkomen in de naam van Edward Thomas’ trainingskamp in de Eerste Wereldoorlog [‘Hare Hall Training Camp’ NG] en in de Engelse benaming van de schermbloemige die ik op het schiereiland Dengie had gezien: hare’s-ear, ‘hazenoor’. ‘De schermbloemige die ik op het schiereiland Dengie had gezien’ verwijst naar Macfarlane’s beschrijving van die bloem op pagina 307, waarvan ik aannam dat de lezer zich die op pagina 322 nog wel zou herinneren. Daar staat te lezen: ‘Ik zag iets wat op fijn goudscherm leek: Bupleurum tenuissimum, netjes op zijn korte stengel.’ Ik heb dus wel de vertaling van jouw voorkeur gebruikt, maar in déze passage de Engelse benaming voor de lezer letterlijk herhaald en er bewust, tussen aanhalingstekens, ‘hazenoor’, achter gezet. Ik heb dat gedaan voor het geval hij niet zou weten dat een hare een haas is, waardoor hem zou ontgaan dat Macfarlane’s zijn lievelingsdier ook in dat bloemennaampje ontwaarde.

    Volgende kwestie: ‘kuitsteen’ als vertaling van oolites, want dat stond er in het origineel. Dat woord maakt deel uit van het volgende zinsdeel: the Permian sandstones and mudstones, the oolites and the chalks of the region. In het Nederlands heb ik daarvan gemaakt: ‘het zand- en kleisteen uit het perm en het kuitsteen en het krijt uit de regio’. Ten eerste heb ik van al die meervouden enkelvouden gemaakt (misschien had ik in plaats van ‘het’ ‘de soorten’ moeten schrijven, zie ik nu). Daarom is een woord dat eindigt op ‘steen’ een voor de hand liggende keuze. En omdat ‘zand- en kleisteen’ zulke gewone Nederlandse woorden zijn, heb ik er geen ‘oöliet’ van gemaakt, dat voor een Engelsman misschien vrij gewoon is, maar voor een Nederlander allerminst. ‘Kuitsteen’ is vermoedelijk ook niet erg gangbaar, maar zal minder vreemd op de lezer overkomen dan ‘oöliet’ en staat zo in de Van Dale E-N.

    Dit voorbeeld sluit mooi aan op de discussie tussen Gerda en jou: ik ben net als jij (en Gerda, denk ik) vóór algemene in plaats van regionale benamingen (zie verderop bij het verschil tussen mei- en hagedoorn), tenzij ook in het origineel een regionale benaming staat, maar kies liever voor een goed Nederlands klinkende, vermoedelijk bij weinig Nederlanders bekende term dan een net zo weinig bekende Engelse term. We zijn en blijven tenslotte vertalers.

    Van diezelfde Van Dale E-N ben ik in eerste instantie bij het vertalen van planten- en dierennamen uitgegaan en ik had geen reden om aan te nemen dat ik er voor wat die benamingen betreft niet van op aankon. Waar dat wel het geval bleek of waar het boek me een vertaling schuldig bleef, volgde ik de methode die jij voorstelt, dus met de Latijnse benaming als tussenterm. Daarbij gebruikte ik geen flora als bron, maar internet. Bood ook die methode geen soelaas, dan gebruikte ik andere bronnen of raadpleegde kenners die wél verstand van zaken hebben. (Die nonnetjesorchis zou ik zonder de gewaardeerde hulp van collega-vertaalster Stina de Graaf nooit hebben gevonden.)

    De door jou voorgestelde methode is een betere, weet ik nu. Want dat ik bindweed met ‘woekerkruid’ heb vertaald komt doordat ik geen reden zag om aan de Van Dale te twijfelen. En dat er een onderscheid is tussen meidoorn (algemeen) en hagedoorn (regionaal) komt doordat Van Dale dat verschil niet als zodanig labelt: ik dacht dat ze volstrekt inwisselbaar waren. Dat heb je, als stadjer. En een vertaler kan niet alles weten. Had ik het wel geweten, dan zou ik het trouwens af en toe bewust ook hebben gedaan, óf ter afwisseling (wat dat betreft ben ik tenminste consequent inconsequent geweest, want ik heb beide vertalingen ongeveer even vaak gebruikt) óf omdat het origineel me dat ingaf. Zo staat er ergens hazel and hawthorn, wat ik met ‘hazelaar en hagedoorn’ heb vertaald om de alliteratie in stand te houden.

    Tot slot: een vertaling is helaas altijd een momentopname, hoezeer je als vertaler ook je best doet om naar eeuwigheidswaarde te streven. ‘Botanist’ heb ik welbewust gekozen en is, zoals Gerda heeft laten zien, niet fout. Toch zou ik nu voor ‘botanicus’ hebben gekozen.

  10. Beste Nico,
    Allereerst wil ik even een misverstand uit de weg ruimen. Naar aanleiding van de letterlijke vertalingen van Kousbroek greep ik de gelegenheid aan om de/het hazenoor te noemen.
    Daarna schoot me te binnen dat ik lang geleden Waterschapsheuvel had gelezen. Daar heb ik inderdaad het Engelse origineel tegelijk met de vertaling gelezen om te weten welke planten en dieren werden bedoeld. Jij noemt het lichtzinnig, ik noem het slordig. In een boek als Waterschapheuvel, waar de natuur essentieel is, moet je correct vertalen. Ik heb het lezen niet tot het eind toe kunnen volhouden.
    Ik heb niet de intentie gehad om jou met Schuchart te vergelijken.
    Als boerenzoon, natuurliefhebber en kenner heb ik genoten van het boek “De laatste wildernis”. Vooral ook omdat ik in veel gebieden waar Macfarlane over schrijft zelf ben geweest. Ik mag mezelf wel Anglofiel noemen.
    Vele jaren heb ik als “visiting member of staff” aan een Fieldcenter in Zuid-Wales tijdens de zomervakanties flowercourses geleid. Tijdens zulke cursussen ontdek je de waarde van de wetenschappelijke namen. De eilanden Skokholm en Skomer p. 335 ken ik zeer goed. Macfarlane zal beslist niet worden teleurgesteld als hij er naar toe gaat.
    Ten aanzien van de hazenoor moet ik zeggen, dat ik nu helemaal met je mee ga. Ik heb te gehaast gelezen.
    Behalve veldbotanicus ben ik ook stenen- en geologieliefhebber. In geen enkel van mijn vele geologieboeken kom ik in het register kuitsteen tegen. Ooliet is in geologische kringen een heel gewoon woord. Op p. 57 van Hoogtekoorts worden in de illustratie twee lagen oolieten onderscheiden. Dat is weer een heel ander onderwerp: vertaal je ook teksten in afbeeldingen of doe je dat niet.
    Voor Groot-Brittannie is “New Flora of the British Isles” door Clive Stace de standaardflora. Voor Nederland is dat “Heukels’ Flora van Nederland” door Ruud van der Meyden. Internet is niet altijd even betrouwbaar. Om dat te kunnen beoordelen is kennis van zaken wel een voordeel.
    Indien nodig wil ik in voorkomende gevallen wel meedenken. Wat ik niet zelf weet, kom ik via mijn netwerk wel te weten.
    Om bij het begin te eindigen: ik hoop dat je een goede vakantie hebt gehad.

  11. Beste Fred,
    Dank voor je reactie en voor je aanbod. Mocht ik ooit voor een vergelijkbaar boek gevraagd worden, dan zal ik me bedienen van de bronnen die je noemt en eventueel je hulp inschakelen.
    Met groet,
    Nico

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *