In 2009 zijn er in Nederland weer 4.179 nieuwe boekvertalingen verschenen*. Gaan we gemakshalve uit van een gemiddelde verkoopprijs van 15 euro en een gemiddelde verkoop van 2.500 exemplaren, dan hebben die boekvertalingen een totale omzet van bijna 157 miljoen euro opgeleverd. Als we even aannemen dat voor al die vertalingen ongeveer 1.000 vertalers verantwoordelijk zijn (gemiddeld vier vertalingen per jaar per persoon), dan genereert een gemiddelde vertaler met zijn werk dus een uiteindelijke jaaromzet van bijna 157.000 euro – waarvan hijzelf gemiddeld iets meer dan tien procent mag toucheren, de rest gaat naar buitenlandse auteur, uitgever, persklaarmaker, corrector, vormgever, zetter, drukker, binder, boekhandel.
Valt het vertalen van boeken daarmee onder de categorie die beoogd premier Rutte aanduidt als ‘gesubsidieerde hobby’s’? Of is het een serieuze economische activiteit die helaas de marktwerking tegen heeft? Voor dat laatste pleit in elk geval één argument: het publiek is niet bereid voor vertaalde boeken meer te betalen dan voor Nederlandse boeken, en een billijke vergoeding voor de vertaler zou de prijs van het boek omhoog jagen. Vandaar een vergoeding op hobbyniveau, waardoor vertalers hun werk noodgedwongen vaak moeten afjakkeren. En vandaar dat er zoiets bestaat als het Nederlands Letterfonds, dat werkbeurzen verleent voor vertalingen van boeken waarvan ook de welbelezen heer Rutte ongetwijfeld vindt dat ze een belangrijke bijdrage aan onze cultuur leveren.
*) Bron: A-lijst Koninklijke Bibliotheek. Dit artikel verscheen ook op het weblog van Rokus Hofstede en Martin de Haan.