Platform Makers roept op tot snelle invoering ACR

EK[logo]Het Platform Makers, waarin ook de Vereniging van Letterkundigen is vertegenwoordigd, heeft er bij de Eerste Kamer op aangedrongen het Auteurscontractenrecht (ACR) zoals gepland per 1 juli van dit jaar in te voeren. Die invoering dreigt in het gedrang te komen nu enkele fracties in de Eerste Kamer vragen willen stellen. Dinsdag 16 juni besloot de Eerste Kamer tot een tweede schriftelijke behandeling, die voor dinsdag 23 juni op de rol staat. Invoering per 1 juli is echter alleen mogelijk als de Eerste Kamer nog voor het zomerreces tot stemming overgaat.

‘De positie van makers verslechtert met de dag,’ zegt Rosa García López van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, des te meer reden om invoering van het ACR niet langer uit te stellen.

Op 7 april hebben de fracties in de Eerste Kamer opmerkingen gemaakt en vragen gesteld bij het wetsvoorstel. Op 12 juni kwam staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Dijkhoff met een Memorie van antwoord.

Voor boekvertalers zijn een aantal vragen en opmerkingen vooral van belang; ik neem ze even ‘kort’ door.

D66 vraagt waarom Nederland niet de Europese harmonisering van het auteursrecht afwacht.
Volgens Dijkhoff zijn er echter geen aanwijzingen dat de Europese Commissie het auteurscontractenrecht wil harmoniseren, omdat uit onderzoek is gebleken dat verschillen tussen de uiteenlopende Europese auteurscontractenrechtelijke bepalingen een goede werking van de interne markt niet in de weg staan.

Het CDA vraagt of de non-ususbepaling niet op gespannen voet staat met het absolute karakter van het auteursrecht, omdat met een overdracht immers ‘alle [met het auteursrecht] samenhangende rechten en plichten overgaan op de rechtsverkrijger’.
Maar volgens Dijkhoff verschilt het in het wetsvoorstel ACR opgenomen voorstel niet van de regeling in het commune recht: als het exploitatierecht uit hoofde van de exploitatieovereenkomst door de maker is overgedragen aan een exploitant, moet die laatste bij een ontbinding op grond van artikel 6:265 en 6:271 van het Burgerlijk Wetboek de overdracht nu ook al ongedaan maken. Een ontbinding op grond van dat artikel bevrijdt contractpartijen van hun verbintenissen en verplicht hen prestaties ongedaan te maken. In aanvulling op het commune recht bepaalt het ACR dat makers een eventuele rechtsopvolger aan wie hun contractpartner het exploitatierecht op zijn beurt heeft overgedragen óók kan aanspreken als die derde partij het werk onvoldoende exploiteert. De wetgever rechtvaardigt dat op grond van de bijzondere positie die de maker in de Auteurswet inneemt: ‘Zonder maker komt er immers geen auteursrechtelijk beschermd werk tot stand’. De non-ususregeling treedt pas in werking als een maker en een exploitant een overeenkomst aangaan om de vermarkting van het werk van de maker mogelijk te maken. Daarbij gaat het dus om een door beide partijen nagestreefd resultaat en niet om een door de wet opgelegde voorwaarde.

De SP is ‘verheugd’ over het aannemen van de motie-Jasper van Dijk, waarmee afspraken over tarieven tussen organisaties van makers en exploitanten mogelijk worden, maar wil graag weten hoe de regering denkt uitvoering te kunnen geven aan die motie.
Het door het wetsvoorstel beoogde artikel 25c van de Auteurswet reikt een kader aan voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een billijke vergoeding vast te stellen op basis van een gezamenlijk advies uitgebracht door organisaties van makers en exploitanten. Dat betekent dus dat de markt zélf met een advies over die tarieven moet komen. De wetgever geeft met open normen aan over welke zaken partijen geacht worden afspraken te maken bij een exploitatieovereenkomst en verwacht dat organisaties van makers en exploitanten vervolgens zélf overleg zullen plegen om te komen tot standaard- of modelcontracten. Het belang van de maker is gewaarborgd door het feit dat belangenorganisaties van makers deelnemen aan dat overleg. Tijdens het reguliere overleg tussen de bij het auteursrecht betrokken ministeries (Veiligheid en Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Economische Zaken) en organisaties van makers en exploitanten kan worden bekeken voor welke exploitaties de vaststelling van specifieke tarieven wenselijk is. Overigens staat het individuele makers vrij met exploitanten een hogere vergoeding af te spreken. Ze hoeven daarvoor niet eerst in beroep te gaan tegen het door de minister vastgestelde tarief. De wetgever wil met die vastgestelde vergoeding makers in staat stellen bij te (blijven) dragen aan een divers en toegankelijk cultureel aanbod.

De VVD wil graag weten of de akte bedoeld in het beoogde artikel 2 van de Auteurswet een authentieke akte móét of een onderhandse akte mág zijn.
De overdracht van exploitatierecht moest al schriftelijk worden vastgelegd, maar in de gewijzigde Auteurswet zou de aktevereiste ook voor licenties gelden. Partijen kunnen daarbij volstaan met een onderhandse akte, bijvoorbeeld een eenzijdige schriftelijke verklaring door de maker.

Het CDA wil graag weten of (in navolging van Duitse jurisprudentie) onder een ‘billijke vergoeding’ een ‘in een bepaalde branche gebruikelijke vergoeding’ moet worden verstaan.
Volgens Dijkhoff moeten altijd ‘de omstandigheden van het geval’ worden gewogen. De vergoeding die in een bepaalde branche gebruikelijk is, kan tot stand zijn gekomen in structureel onevenwichtige onderhandelingssituaties, wat niet wil zeggen die vergoeding ook meteen billijk is. De rechter zal dat moeten toetsen.

D66 vraagt wat ten aanzien van de disproportionaliteitsbepaling van het beoogde artikel 25d van de Auteurswet het verschil is tussen ‘onevenredig’ en ‘ernstig onevenredig’.
Volgens Dijkhoff ‘[moet] een exploitant kunnen exploiteren op basis van de overeengekomen vergoedingen indien deze bij aanvang van de exploitatie billijk zijn.’ Met de disproportionaliteitsbepaling wil de wetgever alleen excessen bestrijden. Niet elke onbalans geeft recht op een vergoeding. Als voor de exploitatie al een deelname in de opbrengst is overeengekomen, bijvoorbeeld in de vorm van royalty’s, is de kans klein dat een maker succesvol beroep kan doen op deze bepaling. Uiteindelijk is het aan de rechter om hierover te oordelen.

De VVD wijst erop dat de exploitant de vrijheid heeft om veel of weinig inspanningen te verrichten om het werk van een maker te exploiteren.
De ratio achter het wetsvoorstel ACR is volgens de Memorie van antwoord echter dat de maker als zwakkere partij bescherming verdient. Zonder die bescherming leidt de vrijheid waarover de VVD het heeft tot eenzijdig door exploitanten opgelegde voorwaarden. Daarom geeft de wetgever randvoorwaarden in de vorm van open normen die contractpartijen in overleg moeten invullen.

D66 vraagt wat wanneer de termijn genoemd in het beoogde artikel 25e van de Auteurswet ‘redelijk’ genoemd kan worden en wanneer er dus sprake is van het niet in voldoende mate exploiteren van het auteursrecht.
De auteursrechtelijke praktijk is te divers om een strikte termijn te noemen. Met een ‘redelijke termijn’ hoopt de wetgever makers en exploitanten ertoe te verleiden daarover zélf afspraken te maken, of gebruik te maken van door belangenorganisaties van makers en exploitanten overeengekomen modelcontracten waarin al afspraken zijn opgenomen over die termijnen.

De PvdA vraagt of de regering bereid is ervoor te zorgen dat de geschillencommissie daadwerkelijk wordt ingesteld en stelt met CDA, D66 en SGP bovendien de vraag naar de financiering van de geschillencommissie.
De regering vertrouwt op zelfregulering door brancheorganisaties en wijst op het ‘conceptgeschillenreglement’ dat Platform Makers en Platform Creatieve Mediaindustie zijn overeengekomen voor makers uit alle sectoren. De regering is bovendien bereid de aanloopkosten voor de instelling van zo’n commissie voor haar rekening te nemen. De structurele kosten van de commissie komen voor rekening van de branche.

Een gedachte over “Platform Makers roept op tot snelle invoering ACR”

  1. De VVD heeft er afgelopen dinsdag inderdaad op gewezen dat de non-ususbepaling in haar optiek op gespannen voet staan met het principe van de vrije markt en het ondernemersrisico, en dat afnemers, of licentienemers, in haar optiek zélf mogen bepalen of en hoe zij een werk exploiteren. De partij vraagt de regering dan ook of deze bepaling ‘van dwingend rechterlijke aard’ is en of partijen kunnen overeenkomen de bepaling in het contract dat ze sluiten niet van toepassing te verklaren? De VVD betrekt het vooral op software, maar de vraag is natuurlijk ook van belang voor boekvertalers.

    Het CDA vraagt met betrekking tot diezelfde non-ususbepaling wat er gebeurt als bij een overdracht van auteursrecht een derde partij een werk onvoldoende exploiteert. Die situatie doet zich voor als een auteur zijn auteursrecht overdracht aan zijn uitgever en die uitgever het in latere instantie overdraagt aan een andere uitgever. Tussen die laatste en de auteur bestaat geen contractuele band. Op welke juridische grondslag kan de auteur die tweede uitgever dan aanspreken op zijn gedrag? Het CDA vraagt de regering die vraag ‘nauwgezet te beantwoorden’.

    De vaste commissie voor Veiligheid & Justitie gaat er vooralsnog van uit dat de antwoorden tijdig binnen zullen zijn en dat een plenaire behandeling op dinsdag 30 juni nog steeds mogelijk is. We zullen zien…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*