Liedjes vertalen om zelf te spelen en te zingen – dat had ik alweer een hele tijd niet gedaan. Totdat er onlangs op een vrijdagavond op Facebook een kanonnade aan oudere Franse chansons langskwam, waaronder Il venait d’avoit dix-huit ans van Dalida en Le bel âge van Barbara. Twee inmiddels overleden zangeressen die optraden onder een verzonnen voornaam zonder achternaam. Twee liedjes waarin de ik-figuur met weemoed en een zekere vervreemding een cougar-ervaring evalueert, al heette dat toen nog niet zo en al was er in die tijd meer moed voor nodig om zoiets te zingen dan nu.
Vooral voor Barbara heb ik nog steeds een zwak, al is de vroegere puberale adoratie verdwenen en herken ik tegenwoordig ook haar tekstuele beperkingen. Maar door de melancholieke melodie en de sfeer die het lied bij me opriep kreeg ik ineens de geest: ik moest en zou meteen een pianobegeleiding in elkaar sleutelen en een vertaling maken die op de melodie paste. Tot diep in de nacht was ik fanatiek in de weer en de volgende dag heeft Wim Scherpenisse het resultaat opgenomen en van stichtelijke illustratiën voorzien.
Le bel âge
In mijn vertaling van Barbara’s Le bel âge (mijn versie heet God sta me bij, maar ik had het lied ook Prachtig kunnen noemen) heb ik vrij drastisch in de brontekst ingegrepen. Om te beginnen wilde ik het zelf spelen en zingen, dus het moest echt mijn lied worden. Over Barbara’s motieven heb ik geen oordeel, maar een meer letterlijke vertaling zou me iets te veel in de richting van de pedofilie gaan. Cougar, oké, maar cradle snatching gaat me te ver. Ik weet niet in hoeverre haar tekst autobiografisch is – mijn versie is dat niet, maar als ik een vertaling zelf uitvoer, moet ik me er wel een beetje mee kunnen identificeren. Met een jongen van de leeftijd van mijn jongste zoon kan ik me geen enkele amoureuze interactie voorstellen. Daarom heb ik de leeftijd van de jongeman in mijn versie van het lied in het midden gelaten, maar bij mij is het wel een volwassen man, geen jongen. Geen toespelingen op vingt ans dus.
Verder bevat Barbara’s tekst de vertederde, maar in mijn ogen nogal laatdunkende opmerking ‘Voilà que, timidement, le Jésus me parle / De tout, de rien, de sa maman. / Tu parles, tu parles (…)’
Le Jésus. Ik heb niets met Jezus. Die ontbreekt dus in mijn tekst. Ook heb ik niets met jongens – laat staan met jongetjes – die maar wat voor zich uit kletsen. Barbara’s hij-figuur had het nota bene over zijn moeder. Voor mij zou dat hoogstens een reden zijn om bezorgd te informeren of zijn ouders wel wisten waar hij was. In elk geval geen aanleiding tot ‘Trente jours, autant de nuits. /(…) / Lui pour moi, et moi pour lui / Et nous pour personne’. De ik-persoon van Barbara vindt de teksten van de jongen zo te zien niet erg interessant – ‘De tout, de rien, de sa maman. / Tu parles, tu parles (…)’ Dat staat te ver van me af. Met een man, hoe mooi ook, die niets te melden heeft, zou ik het niet eens trente minutes uithouden.
Bij mij is hij dus volwassen, geestig en speels, hij flirt, hij is spannend en de ik-figuur voelt zich gevleid door de attenties van een leuke man die té veel jonger is dan zij. En ze beseft dat hij binnenkort voor iemand van zijn eigen leeftijd zal kiezen. Ze weet dat ze hem eigenlijk beter op afstand kan houden, maar hij maakt het wel erg verleidelijk. En dan zwicht ze. Even.
Wat ik van de oorspronkelijke tekst wél heel heb willen laten is het voortdurende besef van de ik-figuur dat de affaire geen lang leven beschoren zal zijn en dat die kansloosheid alles met het leeftijdsverschil te maken heeft, niet alleen fysiek, maar ook qua belevingswereld. En dat zijzelf de schoonheid van de jeugd nooit meer zal bezitten.
Ik hoop dat er in mijn versie toch iets van Barbara’s liefdevolle, geamuseerde weemoed doorklinkt.
La solitude
Anders ging het met de vertaling van La solitude. Die tekst heeft sinds 1978 vele versies gekend. Toen ik er voor de eerste keer aan begon was ik nog heel jong en had ik een aan heldenverering grenzend respect voor Barbara. Ik bleef dus angstvallig dicht bij haar tekst en dat klonk in het Nederlands voor geen meter. Eenzaamheid kende ik al wel, maar niet het soort eenzaamheid dat ze hier bezingt: de eenzaamheid van een vrouw die met volle teugen heeft geleefd en daar nog heel lang mee wil doorgaan, maar merkt dat dat niet meer lukt, dat ze door de mand is gevallen (‘Tes beaux messieurs, tes beaux enfants / Tes faux Rimbaud, tes faux Verlaine / Eh bien, c´est fini maintenant‘), dat de ware bezieling er niet meer is, dat de anderen niet meer meedoen, dat de bodem eruit is gedonderd.
Tien jaar later klonk het al wat beter, maar er zat nog steeds veel onnodige vulling in. Inmiddels was ik in staat te zien dat die er bij Barbara zelf ook in zat, dat ze zich omwille van metrum en rijm nogal eens in andere – en soms zelfs in dezelfde – woorden herhaalde. En omdat ik het lied zelf wilde zingen en spelen, was ik inmiddels zo vrij die herhalingen eruit te slopen. Het is niet toevallig dat het origineel zes coupletten telt en mijn versie maar vijf. Ook compositorisch heb ik ingegrepen: de grauwheid en hardnekkigheid van de eenzaamheid, die bij Barbara over meerdere coupletten verdeeld is, heb ik wat meer bij elkaar getrokken en ik heb een paar duidelijke cesuren aangebracht: de schrik bij het aantreffen van de eenzaamheid, het protest, het opsommen van alles wat de ik-figuur nog wil, het moment dat de eenzaamheid het woord neemt, eerst quasi-aanhalig tegen haar aankruipt en haar dan als een onzindelijk huisdier met haar neus in haar eigen drek wrijft, en de tijd daarna, waarin de eenzaamheid zich als een lelijke, vuile, grauwe zwerfkat steeds verder in haar huis en leven indringt, totdat er niets anders meer lijkt te zijn dan het beest Eenzaamheid, dat haar tot op de plee achtervolgt en zich zelfs niet laat afschudden als ze naar buiten gaat.
De opsomming van de geneugten waarvan de ik-figuur nog geen afstand wil doen heb ik ook enigszins aan mijn eigen voorkeuren aangepast. De laatste regels van het tweede couplet zijn vrijwel het enige stukje uit de oerversie dat de decennia heeft overleefd – gewoon omdat ik me nog steeds levendig kan voorstellen dat je zoiets nog even wilt voordat de eenzaamheid definitief haar intrek in je leven neemt.
Van de laatste versie bestond nog een oude opname die hier te beluisteren valt.
Voor algemene opmerkingen over het vertalen van liedjes, zie mijn eerdere artikel over dat onderwerp.
Hieronder staan de bronteksten en de vertalingen.
Le bel âge
Il avait presque vingt ans.
Fallait, fallait voir
Sa gueule : c’était bouleversant.
Fallait voir pour croire,
A l’abri du grand soleil.
Je l’avais pas vu venir.
Ce gosse, c’était une merveille
De le voir sourire.
Voilà que, timidement,
Le Jésus me parle
De tout, de rien, de sa maman.
Tu parles, tu parles.
J’aime beaucoup les enfants.
J’ai l’esprit de famille
Mais j’ai dépassé le temps
De jouer aux billes.
Il avait presque vingt ans
Et la peau si douce.
J’ai cueilli du bout des dents
La fleur de sa bouche
Et j’ai feuilleté pour lui
Un livre d’images
Qu’était pas du tout écrit
Pour les enfants sages.
Trente jours, autant de nuits.
Donne, mais je te donne,
Lui pour moi, et moi pour lui
Et nous pour personne
Mais il fallait bien qu’un jour,
Je perde mes charmes.
Devant son premier amour,
J’ai posé les armes.
Elle avait presque vingt ans.
Fallait, fallait voir
Sa gueule : c’était bouleversant.
Fallait voir pour croire
Ils avaient tous deux vingt ans
Vingt ans, le bel âge..
God sta me bij
Hij was veel te jong voor mij
Maar wat was hij prachtig:
Fris en gaaf — God sta me bij,
’t Werd me haast te machtig.
Hij stond voor me, onverwacht,
— ‘k had niets in de gaten
tot hij me een drankje bracht
En begon te praten.
Hij was geestig, hij was speels,
En hij maakte grappen.
Ondertussen keek hij steels
Of ik wilde happen.
Ja, ik voelde me gevleid
Dat mag je best weten.
Maar toch was ik niet bereid
Mezelf zo te vergeten.
Later liep hij met me mee,
Eén hand op mijn schouder.
Streelde me, maar ik zei: ‘Nee!
Ik ben zó veel ouder,
laten we dit maar niet doen,
’t Is toch géén vertoning…’
Verder kwam ik niet. Zijn zoen
Was zo zoet als honing.
Hij is nog vaak teruggeweest.
Op de gekste tijden,
En we vierden samen feest,
Maar ’t was niet te vermijden:
Na een tijd kwam hij niet meer
naar mijn paradijsje.
Later zag ‘k hem nog één keer,
Met een bloedmooi meisje.
Zij was net zo jong als hij.
Ach, wat was ze prachtig.
Fris en gaaf. God sta me bij.
‘k Voelde me haast tachtig.
Maar ’t is goed zoals het is.
Hij was toch véél te jong voor mij.
La solitude
Je l´ai trouvée devant ma porte,
Un soir, que je rentrais chez moi.
Partout, elle me fait escorte.
Elle est revenue, elle est là,
La renifleuse des amours mortes.
Elle m´a suivie, pas à pas.
La garce, que le Diable l´emporte!
Elle est revenue, elle est là
Avec sa gueule de carême
Avec ses larges yeux cernés,
Elle nous fait le cœur à la traîne,
Elle nous fait le cœur à pleurer,
Elle nous fait des matins blêmes
Et de longues nuits désolées.
La garce! Elle nous ferait même
L´hiver au plein cœur de l´été.
Dans ta triste robe de moire
Avec tes cheveux mal peignés,
T´as la mine du désespoir,
Tu n´es pas belle à regarder.
Allez, va t-en porter ailleurs
Ta triste gueule de l´ennui.
Je n´ai pas le goût du malheur.
Va t-en voir ailleurs si j´y suis!
Je veux encore rouler des hanches,
Je veux me saouler de printemps,
Je veux m´en payer, des nuits blanches,
A cœur qui bat, à cœur battant.
Avant que sonne l´heure blême
Et jusqu´à mon souffle dernier,
Je veux encore dire ‘je t´aime’
Et vouloir mourir d´aimer.
Elle a dit : ‘Ouvre-moi ta porte.
Je t´avais suivie pas à pas.
Je sais que tes amours sont mortes.
Je suis revenue, me voilà.
Ils t´ont récité leurs poèmes,
Tes beaux messieurs, tes beaux enfants,
Tes faux Rimbaud, tes faux Verlaine.
Eh! bien, c´est fini maintenant.’
Depuis, elle me fait des nuits blanches.
Elle s´est pendue à mon cou,
Elle s´est enroulée à mes hanches,
Elle se couche à mes genoux.
Partout, elle me fait escorte
Et elle me suit, pas à pas.
Elle m´attend devant ma porte.
Elle est revenue, elle est là:
La solitude,
La solitude.
De eenzaamheid
Op een avond toen ik thuiskwam
Stond ze te wachten bij de deur
Haar haar, haar ogen en haar kleren
Hadden dezelfde grauwe kleur.
Ik zei: ‘Wat, nú al? Wacht nog even,
Ik ben hier niet op voorbereid.
Ik ben nog lang niet klaar met leven,
Toe, geef me nog een beetje tijd.
‘k Wil alles doen wat ik maar kan verzinnen,
En alles doen wat God verboden heeft
Ik wil begeren en ik wil beminnen
Want dan voel je pas dat je leeft
Ik wil verliefd zijn, dansen, drinken, feesten
Tot het licht wordt in de stad,
En hém wil ik het allermeeste,
Want hem heb ik nog niet gehad.
Toen is ze op mijn schoot gekropen
Vertrouwelijk dicht tegen me aan
Ze zei: ‘Het is nu afgelopen
En dat heb je zelf gedaan.
Je hebt je kansen niet gegrepen
Je hebt je eigen wensen niet vervuld
Je hebt niet opgelet en niets begrepen
Dus het is je eigen schuld.’
Sindsdien kruipt ze achter de gordijnen
En ze verstopt zich onder de kast
Daar zit ze dan te sjaggerijnen,
Bijt zich hardnekkig aan me vast.
Ze laat me geen moment met vrede,
Ze achtervolgt me tot op de wc,
Ze praat voortdurend over mijn verleden
En als ik uitga wil ze mee.
Als ik ontwaak zit ze alweer te wachten
Met dat stemmetje dat nooit verstomt.
Ze bezorgt me slapeloze nachten
En grauwe dagen waar geen eind aan komt.
Ze vertelt me dat de liefde dood is,
Dat dit het eind is van mijn goeie tijd
En dat mijn bed nu leeg en veel te groot is –
Die raak ik nooit meer kwijt:
De eenzaamheid,
De eenzaamheid.
Erg leuk stuk, Gerda! Ik heb voor mijn band, De Marginalen, eens een Franstalig lied van Kurt Weill vertaald, bewerkt of hoe je dat wilt noemen: Complainte de la Seine uit 1934. Muzikaal was het een hele uitzoekerij vanwege alle modulaties – de tekst heb ik getransponeerd naar de Amstel en Amsterdam.
Amstels klaaglied
Op het bed van de Amstel ligt goud verscholen
En boten van roest, en juwelen en graan
Op het bed van de Amstel, daar liggen doden
Op het bed van de Amstel ligt een traan
Op het bed van de Amstel, daar bloeien rozen
Op voedzame gronden van bagger en zilt
Diep in de Amstel rust een hopeloze
Die zijn eigen dood heeft gewild
Pieren zijn er afval aan het vreten
Het Amsterdams riool spuit er zijn vuil
Verlovingsringen die zijn weggesmeten
Een zeemansvoet ligt er in een kuil
En het kroost van lege vrouwenschoten
Foetussen om wie geen moeder gaf
Uitgekotste, kleine stadgenoten
Onder in de Amstel is hun graf
O barmhartige Amstel, waar de lijken gaan slapen
Op een bedje met dekens, als modder zo zacht
Stroom van geteisem zonder bakens of haven
Die slaapliedjes lispelt over kerkhof en gracht
Ontvang de zwerver, de femme fatale
Ontvang de zatlap, de bajesklant
Meng hun gehuil met je klotsende baren
En leg dan hun hart in je zand
Op het bed van de Amstel ligt goud verscholen
En boten van roest, en juwelen en graan
Op het bed van de Amstel, daar liggen doden
Op het bed van de Amstel ligt een traan
Naar ‘Complainte de la Seine’, Kurt Weill & Maurice Magre, 1935
Vertaling/bewerking Jan Willem Reitsma, 2011
Joh! Wat mooi! Hier wordt de BT gezongen door Lys Gauty (1934) : http://www.youtube.com/watch?v=f2efoCtHehE
En Weill is notoir lastig. Juist door de bedrieglijke eenvoud. Hij doet de waanzinnigste dingen.