De onzichtbare gorilla van Christopher Chabris en Daniel Simons, vertaald door Jan Willem Reitsma en verschenen bij De Arbeiderspers (oorspronkelijke titel: The Invisible Gorilla).
Dat het vertalen van non-fictie een bijdrage levert aan je éducation permanente heb ik weer eens ondervonden tijdens mijn werk aan De onzichtbare gorilla, een onthutsend boek van twee Amerikaanse cognitief psychologen. Het is vernoemd naar hun beroemde experiment met een filmpje met hoofdrollen voor een paar basketballen, een stuk of wat studenten en iemand in een gorillapak. Aan proefpersonen werd gevraagd om dit filmpje te bekijken en daarbij het aantal passes van het team in de witte kleding te tellen en de simultane acties van het zwarte team te negeren. Pakweg 50% van hen zag de ‘gorilla’, die pontificaal door het beeld wandelde, volledig over het hoofd! Dit maakt op een choquerende manier duidelijk hoezeer de concentratie op het één een soortement blindheid voor het ander kan veroorzaken. Logisch, zou je zeggen. Toch konden veel mensen die de gorilla over het hoofd hadden gezien dit nauwelijks bevatten.
Dit verschijnsel heeft de naam inattentional blindness meegekregen, een recent en aartslelijk geformuleerd begrip waarvoor nog geen goed Nederlands bestaat. Ik heb het in arren moede vrij letterlijk vertaald als ‘onaandachtigheidsblindheid’, omdat ik niet te ver van de psychologische terminologie kon afdwalen, maar ‘concentratieblindheid’ was me liever geweest.
De selectiviteit van de menselijke waarneming heeft overigens consequenties die verder reiken dan je zou denken. Zo maakt het bij bellen achter het stuur geen ene bal uit of je dat mobieltje wel of niet met de hand vasthoudt. Wat wél telt, is dat het veel concentratie kost om je gesprekspartner via de telefoon te kunnen volgen en verstaan. Daardoor heb je geen onverdeelde aandacht meer voor het verkeer, met alle risico’s van dien. Het is vergelijkbaar met een paar borrels op hebben (dat is onderzocht).
Iets anders: een automobilist wil links afslaan. Hij wacht tot er geen tegemoetkomend verkeer meer is, slaat af, en boem! Er knalt een motorrijder tegen zijn auto op. Bij nader inzien blijkt dat de meeste automobilisten wachten tot er geen tegemoetkomende auto’s meer zijn voordat ze afslaan. Op motoren slaan ze geen acht. Motorrijders die bij zulke botsingen betrokken zijn geweest, melden soms dat het leek of de chauffeur dwars door hen heen keek. En dat klopt: als je iets niet zoekt, dan zie je het niet. (Zoek niet en gij zult niet vinden?) Het enige wat echt lijkt te helpen is dubbele koplampen, waardoor een motor meer op een auto lijkt.
Het boek puilt uit van zulke anekdotes, onderbouwd met solide statistieken (mijn jaren als bèta op het gymnasium kwamen goed van pas) en experimenten die rechtstreeks afkomstig lijken uit tv-programma’s als Poets! of Banana Split.
Eén laatste voorbeeld dan, om het af te leren: zogenaamd verdwaalde man met kaart vraagt de weg, ‘slachtoffer’ geeft uitleg, twee mensen met een deur lopen er tussendoor, waarna er opeens iemand anders met een kaart staat. Maar de proefpersoon merkt de persoonsverwisseling helemaal niet op. Pas als mensen van geslacht of huidskleur veranderen, begint het verschil op te vallen!
Over het plooibare en onbetrouwbare geheugen heeft het boek trouwens ook veel behartigenswaardigs te melden. Lees en huiver.