In een uitstekend artikel in het zomernummer van het vertaaltijdschrift Filter vat Martin de Haan in tien constateringen en drie conclusies de resultaten samen van een onderzoek door de CEATL naar de inkomenspositie van literair vertalers in Europa. Het artikel is alleen voor abonnees van Filter te lezen, maar het gehele onderzoek, waarvan De Haan een van de drie auteurs is, kan worden gedownload op de site van de CEATL (Conseil Européen des Associations de Traducteurs Littéraires, een club van Europese literaire vertalersverenigingen). Dat is de moeite waard. Ik pik er een paar punten uit.
Wat betreft het woordtarief doen Nederlandse literair vertalers het Europees gezien minder goed dan ik altijd heb gedacht. Natuurlijk, er zijn veel landen waar het nog veel slechter is, maar in Frankrijk, Noorwegen, Zweden en Duitsland ligt het gemiddelde tarief (omgerekend naar een bedrag per normpagina) hoger, dat wil zeggen niet alleen in grotere taalgebieden dan het Nederlandse maar ook in kleinere. Het tarief ligt in nog meer landen dan deze vier hoger (waaronder het Verenigd Koninkrijk) maar daar wordt weer zo weinig vertaald dat je er maar weinig fulltime literair vertalers hebt.
Nederlandse literair vertalers die naast het literaire woordtarief ook een subsidie van het Fonds voor de Letteren in de vorm van een werkbeurs ontvangen, zijn per vertaald woord financieel het beste af van alle literair vertalers in Europa. Geen ander land in Europa heeft een fonds met een vergelijkbaar subsidiebudget ten behoeve van individuele vertalers. Volgens het jaarverslag van het Fonds voor de Letteren was het subsidiebedrag in 2008 gemiddeld 8,3 eurocent per woord (p. 39), dat is dus dik twee cent meer dan het bedrag per woord dat literaire uitgevers betalen.
Tweedeling
De meeste landen uit de CEATL-vergelijking kennen niet de scherpe tweedeling tussen ‘literaire’ en ‘niet-literaire’ boekvertalers die in Nederland in de praktijk bestaat. Voor het merendeel van de onderzochte landen is de volgende definitie van ‘literair vertalers’ gehanteerd: ’translators of any work published in book form and protected by copyright, including translators of non-fiction, essays, scientific books, text books, travel guides, children’s books, indeed any work of literature in the broad sense’. Voor Nederland zijn echter alleen gegevens over vertalers van literatuur in de strikte zin van het woord (bellettrie) in het onderzoek betrokken.
Dat heeft consequenties voor de inkomensvergelijking. Zo is het Nederlandse basistarief waarvan in het CEATL-onderzoek is uitgegaan, het strikt literaire tarief dat is overeengekomen tussen uitgevers van de Literaire Uitgeversgroep (LUG) en de Vereniging van Letterkundigen (VvL). Het is geen geheim dat vertalers van boeken die niet tot de in principe subsidiewaardige ‘bellettrie’ worden gerekend, vaak geen contract volgens het modelcontract van de VvL en de LUG afsluiten en minder betaald krijgen (zie hierover de bijdrage van Barbara G.D.S. Demaantijger op dit weblog). Het cijfer waardoor het Nederlandse tarief volgens het CEATL-onderzoek uit de bus komt als ‘het laagste tarief van de rijkere landen’ (De Haan in Filter), is dus nog geflatteerd.
Niet-gesubsidieerde collega’s
In onderlinge samenhang stemmen deze uitkomsten tot nadenken. Een belangrijke aanzet daartoe geeft De Haan zelf al:
Subsidies houden het vertaaltarief kunstmatig laag (het minimumtarief, waarmee we in Europa aan de lage kant zitten, is in de praktijk ook meteen maximumtarief), niet alleen voor vertalers van bellettrie, maar ook voor hun niet-gesubsidieerde collega’s, die toch al veel zwakker staan omdat ze geen vanzelfsprekend recht op het modelcontract kunnen doen gelden. (Filter, p. 32)
Zijn conclusie: er moet meer onderzoek komen naar ‘de situatie in het hele veld’ — dus ook naar de inkomenspositie van de niet-literaire boekvertalers in Nederland die in het CEATL-onderzoek buiten beschouwing is gelaten. Daarmee ben ik het zeer eens.
Wettelijke regeling
De noodzaak van zulk onderzoek klemt des te meer omdat er plannen zijn voor een wettelijke regeling waardoor het bestaande systeem in stand kan blijven. De Haan schrijft er niets over in zijn artikel in Filter, maar als medeopsteller (met Rokus Hofstede) van Overigens schitterend vertaald: voor het behoud van een bloeiende vertaalcultuur weet hij er ongetwijfeld alles van. Ik citeer uit dit vertaalpleidooi:
Aannemelijk is dat [de] tarieven — en dus de vertaalkwaliteit, vooral van het ongesubsidieerde segment — omlaag zullen gaan als het recht op billijke deling in de opbrengst of het maken van collectieve prijsafspraken niet wordt vastgelegd in de auteurswet. (p. 15)
Zo’n wettelijke vastlegging zou een einde moeten maken aan de gedoogsituatie die sinds 1 juni 2007 bestaat (zie de eerdere berichten daarover op dit weblog). Van de NMa mag een afgesproken normtarief eigenlijk niet omdat het een ongeoorloofde inperking van de concurrentievrijheid betekent, maar in de praktijk komen uitgevers van de LUG en literair vertalers nog steeds honoraria conform een normtarief overeen. Het heet alleen anders. De ingenieuze verhullende omschrijving in de toelichting bij artikel 10a van het modelcontract van de VvL en de LUG spreekt van ‘gangbaar’ en ‘redelijk’. Naar dit modelcontract wordt verwezen in de subsidievoorwaarden van het Fonds voor de Letteren, dat overigens het bedrag als vanouds publiceert.
Nadelen
Volgens het vertaalpleidooi hebben de VvL en de Groep Algemene Uitgevers overeenstemming bereikt over de ‘voor de hand liggende oplossing’, namelijk ‘het opnemen van een bepaling in de auteurswet’ (p. 37). En bij de presentatie van het vertaalpleidooi heeft de minister van OCW al laten weten ‘de mogelijkheid tot honorariumafspraken tussen literair vertalers en literair uitgevers wettelijk te willen verankeren’, zo valt te lezen in het jaarverslag van het Fonds voor de Letteren (p. 59).
De zorg dat zonder een wettelijke ontheffing op het verbod om zulke kartelachtige afspraken te maken de bodem onder het inkomen van literair vertalers wordt weggeslagen, is reëel en veel vertalers delen die. Maar het lijkt me dat de nadelen van het bestaande stelsel in Nederland die De Haan in Filter suggereert, op z’n minst de aandacht van de wetgever verdienen. Als het gaat om systeemfouten, mag wetgeving die niet reproduceren, zou je zeggen.
De Raad voor Cultuur wijst in zijn rapport Innoveren, participeren naar het buitenland (zie het eerdere bericht op dit weblog):
In het buitenland zijn specifieke auteursrechtelijke oplossingen gevonden om voor standaardcontracten een culturele uitzondering te maken. Op die manier zouden de huidige, minimale honorariumafspraken voor auteurs en vertalers kunnen worden gehandhaafd. (p. 110)
Maar als je vergelijkt, moet je wel goed en volledig vergelijken. Daarom is het zo belangrijk dat het onderzoek van de CEATL er is.
Buitenland
In twee opzichten wijkt de Nederlandse situatie in ieder geval af van die in andere landen, waardoor buitenlandse oplossingen niet zonder meer in Nederland toepasbaar zijn.
Ten eerste bestaat nergens anders de combinatie van hoge individuele subsidies met een overeengekomen normtarief. Deze combinatie heeft mogelijk nadelige gevolgen voor boekvertalers die voor hun inkomen geheel op de markt zijn aangewezen: een normtarief dat relatief laag ligt, terwijl het in de praktijk voor vertalers nauwelijks mogelijk is om individueel hogere honoraria te bedingen.
Ten tweede bestaat in de meeste landen geen tweedeling tussen literaire en niet-literaire boekvertalers zoals in Nederland. Met het oog op de formulering van een wettelijke uitzonderingsbepaling wordt Duitsland vaak als voorbeeld aangehaald. Zo noemde Mei Li Vos in haar Kamervragen de Duitse auteurswet expliciet. Ook in het vertaalpleidooi wordt gewezen op de verplichting tot een billijke winstdeling voor ‘makers’ in de auteursrechtelijke betekenis van het woord in de Duitse wetgeving (ik neem aan dat gedoeld wordt op het zogeheten Stärkungsgesetz). Maar Duitsland is nu net een van de landen waar de ruime definitie van ‘literair vertaler’ wordt gehanteerd.
Zal een wettelijke uitzondering voor literatuur in Nederland de bestaande ongelijkheden en onrechtvaardigheden, vooral in het grote ‘schaduwgebied’ (Barbara Demaantijger) tussen literatuur en niet-literatuur, niet bekrachtigen of zelfs verscherpen? Dat lijkt me iets om heel goed naar te kijken.
Klopt het als ik hieruit aflees dat de vertalers hier te lande er dus zeer bekaaid vanaf komen? Ten eerste de vertalers die voor het ‘redelijke en gangbare’ tarief werken zoals afgesproken tussen de VvL en de bij de LUG aangesloten uitgevers? Hoe ver onder de Europese norm moeten de veel lagere tarieven van het gros van de boekvertalers dan niet liggen, de boekvertalers die werken voor al die uitgevers die niet zijn aangesloten bij de LUG, de uitgevers van over het algemeen goed verkopende titels in het genre thriller en chicklit?
Ik vind het schrikbarend.
@ Roswitha. Dat klopt. In de tweedelige tabel 3.1.3 en 3.1.4 van het CEATL-rapport (minimaal basishonorarium zonder toelages) neemt Nederland op basis van het woordtarief van (toentertijd) 5,9 eurocent een 7e plaats in. Maar de overgrote meerderheid van niet-literair boekvertalers kon (kan) geen aanspraak maken op de voorwaarden en het tarief van het modelcontract dat het resultaat is van het herenakkoord tussen VvL en LUG en moest (moet) genoegen nemen met minder. Als mijn aanname juist is dat voor vertalers van niet-literair — of eigenlijk: niet-subsidiabel — werk een woordtarief van 4 eurocent (omgerekend naar de CEATL-rekeneenheid van 1.800 toetsaanslagen inclusief spaties per pagina: € 12) dichter in de buurt van de werkelijkheid komt, zakt Nederland naar een 14e plek. Op een totaal van 23 landen. Daar kan nog bij worden aangetekend dat de voetnoot in het CEATL-rapport bij het literair tarief, ‘rate index-linked and adjusted annually’, niet van toepassing is op het niet-literair tarief. Sterker nog, de meeste niet-literair boekvertalers zullen hebben geconstateerd dat het tarief waarvoor zij boeken vertalen al jaren en jaren niet is bijgesteld. Zij kennen het begrip ‘inflatiecorrectie’ alleen uit de woordenboeken.
Ik vind het zeer ontnuchterend dat in Nederland boekvertalers voor zo’n schijntje moeten werken. Zoals in het zeer leesbare stuk van Barbara Demaantijger wordt uitgelegd, zijn boekvertalers over het algemeen academisch geschoolde mensen, evenals de persklaarmakers en de correctoren. Al meer dan 10 (!) jaar zijn de tarieven van niet bij de LUG aangesloten uitgevers niet aangepast, terwijl de kosten van het levensonderhoud jaarlijks stijgen. Als dit zo doorgaat, wordt het beroep van boekvertaler wel zeer onaantrekkelijk. Bij boekvertalers slaat de vergrijzing toch al toe, en ik vermoed dat weinig academisch geschoolde jongeren staan te trappelen om een bestaan te gaan leiden met inkomsten onder het minimumloon, zonder enige vorm van sociaal vangnet bij bijvoorbeeld ziekte of zwangerschap, en onvoldoende inkomsten om een pensioenregeling te treffen. Als de commerciële uitgevers zo doorgaan, bestaat het gevaar dat de boekvertaler uitsterft.
Het wettelijk minimumloon voor 23 jaar en ouder staat sinds 1 juli op net geen € 1.400 bruto per maand, of bij een 40-urige werkweek op € 8,07 per uur. Dat is exclusief 8% vakantiegeld. Dat komt neer op een kleine € 1.200 netto. Een fulltime baan telt ongeveer 1.800 uur per jaar, of 150 uur per maand. Stel dat een niet-literair boekvertaler een kwart van zijn honorarium kwijt is aan kosten (internet, telefoon, scholing en vakliteratuur, een zorgverzekering, afschrijving op boeken en een computer — het pensioen en de arbeidsongeschiktheidsverzekering zal ik maar niet meetellen), dan moet hij of zij om aan die (€ 1.200 : 150 uur =) € 8 per uur te komen dus (€ 8 : 0,03 =) een kleine 270 woorden per uur vertalen. Dag in dag uit, week in week uit, maand in maand uit. En dan heb ik het nog niet over de non-declarabele uren die opgaan aan scholing, administratie, acquisitie, (online) overleg met collega’s, controle van eigen werk, boordelen van correcties en lezen van drukproeven.
Maar je hebt de leenvergoedingen niet meegeteld, zeggen jullie dan. Oké, laten we eens gek doen en ervan uitgaan dat de Lira elk jaar € 2.000 euro op de rekening van onze boekvertaler bijschrijft. Dat komt met die 270 woorden per uur en 1.800 uur per jaar neer op een kleine halve cent per woord. Dan hoeft onze niet-literair boekvertaler dus maar 235 woordjes per uur te vertalen…
Misschien ben ik een dwarsligger, maar ik vind 270 woorden per uur niet zo heel veel (en 235 dus nog minder). In het boek – niet literair – dat ik nu voor me heb, zijn dat 27 regels, en die vertaal ik (met dertig jaar ervaring, dat wel) in pakweg een half uur. Wat meer als ik dingen op moet zoeken, maar zeker geen uur. Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat ik de honorering per woord acceptabel vind.
@ Renée. Maar je kunt je als vertaler ook niet permitteren om een uur over die 270 woordjes te doen, want al die andere dingen die ik net noemde, moet je ook nog in dat uur doen. En dan zit je met je 30 jaar ervaring op het niveau van een ongeschoolde 23-jarige minimumloner! Ik mag mijn handen dichtknijpen als ik met de thriller waarmee ik nu bezig ben die 270 per uur haal. En bij de uitstekende geschreven, maar complexe non-fictie van een boek of wat geleden haalde ik die snelheid bij lange na niet. Moeten we nu concluderen dat hoogwaardige non-fictie (vanuit zuiver economisch oogpunt bezien) onvertaalbaar is geworden?
@Richard. Tja, wat zal ik zeggen? Ik verdien – de laatste jaren – met werkdagen van 6 uur meer dan genoemd minimumloon (afgezien van die keer dat ik poëzie vertaalde), maar misschien heb ik domweg geluk met de teksten die ik op mijn bord krijg. Lastige non-fictie heb ik nog nooit voor mijn neus gehad. Daar kan ik dus niet over oordelen, maar het lijkt me inderdaad een hele klus.
Ik heb deze zomer besloten om het boekvertalen (tijdelijk?) stop te zetten, juist omdat me gebleken is dat ik er onmogelijk een fatsoenlijk uurtarief mee kan halen zonder in te boeten op kwaliteit, of op vrije tijd. En beide zijn me heilig.
Terug van vakantie, korte reactie: de wettelijke regeling waar men op mikt (het toestaan van prijsafspraken tussen collectieven van makers en collectieven van uitgevers) is uiteraard bedoeld om het minimumtarief veilig te stellen, maar kan in principe worden benut door alle mogelijke collectieven van makers en uitgevers (ook buiten de literatuur, bijvoorbeeld grafisch ontwerpers, fotografen etc., maar ook boekvertalers, als die zich organiseren). Het is dus allerminst een “wettelijke reproductie van een systeemfout”. Hoe het er inmiddels voorstaat met de voorbereidingen voor die regeling weet ik niet, ik weet alleen dat Plasterk er een groot voorstander van was en dat hij het zou aankaarten bij zijn collega’s van Justitie en Economische Zaken. (N.B. Door zo’n wettelijke regeling, bedoeld om de nationale cultuur te beschermen, worden de Europese kartelregels overruled, de NMa heeft dan het nakijken.)
Dank voor deze informatie, Martin. Ik was afgegaan op de term ‘culturele uitzondering’ van de Raad voor Cultuur en de expliciete toevoeging ‘literair’ in het jaarverslag van het Fonds voor de Letteren. Ik blijf in ieder geval nieuwsgierig naar de uiteindelijke formulering. De precieze afbakening ten opzichte van ongeoorloofde kartels lijkt me nog voor de nodige hoofdbrekens te kunnen zorgen.
Je zinspeelt al op een apart tarief dat boekvertalers collectief moeten zien af te spreken (‘als zij zich organiseren’). Daarmee zou de tweedeling tussen literair vertalers en ‘niet-literaire’ boekvertalers bekrachtigd zijn. De ‘niet-literaire’ boekvertalers zullen ook als collectief in hun afspraken met uitgevers per definitie onder het tariefplafond blijven bungelen waarmee de literairen zich akkoord verklaren. En wat de literairen bereid zijn te accepteren (nu: ‘het laagste tarief van de rijkere landen’), lijkt mede ingegeven door hun mogelijkheid om subsidie te krijgen, zoals je suggereert in je artikel in Filter (maar misschien begrijp ik je verkeerd, want het is best een straffe bewering). Dat is het soort mogelijke systeemfouten waarop ik doelde. Ik vraag me nog steeds af of die door de wettelijke regeling waarop ‘men’ (wie?) aanstuurt, voldoende worden ondervangen.
Er zou voor veel niet-literaire boekvertalers al veel verbeteren als alle uitgevers ophielden hun te vragen (vaak zelfs te dwingen) het auteursrecht op hun vertaling af te staan, zodat ze geen aanspraak op royalty’s kunnen maken als een boek goed loopt. Verder is het woordtarief voor veel niet-literaire boekvertalers meer dan tien jaar lang niet gestegen, zoals Ellis Post Uiterweer al opmerkte; een normale inflatiecorrectie is al die tijd achterwege gebleven. Bovendien kunnen niet-literaire boekvertalers (bijna) nooit aanspraak maken op een werkbeurs van het Fonds voor de Letteren. De tweedeling tussen literaire vertalers en ‘niet-literaire’ boekvertalers is in de praktijk dus helaas allang een feit. De niet-literaire boekvertalers hebben met een achterstand te maken die eerder groter dan kleiner lijkt te worden. Als zij zich organiseren, op welke manier en in welk verband ook, kan die achterstand duidelijk worden benoemd én weggewerkt.
Het zou mooi zijn als de tweedeling verdween, maar er moet hoe dan ook een forse inhaalslag worden gemaakt, en dat zou weleens een zwaar karwei van lange adem kunnen zijn.
@ Gerda. Ik onderschrijf die oproep tot organisatie van harte, maar wil toch een kanttekening plaatsen. Gezien de lengte van die kanttekening, doe ik dat hier.
@ Matthijs. Wat ik in Filter wilde beweren was inderdaad behoorlijk straf: wie subsidie ontvangt, zal daardoor minder hard onderhandelen over het tarief dat hij van de uitgever ontvangt. Maar het probleem is natuurlijk vooral dat dat “minimumtarief”, waar veel boekvertalers alleen maar van dromen, de hele markt bepaalt en voor uitgevers vooral als “maximumtarief” geldt… Wat die hele juridische kwestie betreft: een bepaling in de auteurswet zoals de VvL en de LUG die nastreven, zou ook kunnen worden benut door een bredere VvL die ook de belangen van niet-literaire vertalers behartigt. Het domweg afschaffen van collectieve afspraken met de uitgevers lijkt me in het huidige economische klimaat een slechte zaak, ik vermoed dat een enkeling ervan zou profiteren terwijl de overgrote meerderheid erop achteruit zou gaan. Maar dat kan ik natuurlijk niet bewijzen.
@Nicki – Ik kan me dat voorstellen, als ik het verschil zie tussen de hier genoemde tarieven en de tarieven die wij krijgen voor ons soort vertalingen. Toch heb ik na zoveel jaar hetzelfde vertaalwerk regelmatig de neiging om me te verdiepen in boekvertalen, voor de broodnodige afwisseling, om ook eens mijn naam bij een vertaling te kunnen zien en als een soort betaalde hobby. Vandaar ook dat ik hier aan het rondkijken ben. Maar van dit soort verhalen word ik inderdaad ook niet vrolijk. Toch maar weer de kop indrukken die neiging, en verder op de automatische piloot? Ik vrees dat ik, zolang ik kostwinner ben en ik ook nog wat tijd aan man+kind én mezelf wil besteden, ik me niets anders kan veroorloven.
Boekvertalen is geen “betaalde hobby” maar een vak. En juist voor hun vakbekwaamheid willen boekvertalers fatsoenlijk betaald worden.
O jee, maar zo bedoelde ik het helemaal niet, Martine. Natuurlijk is het een vak dat fatsoenlijke betaling verdient. Maar als dat vak zo slecht betaald wordt als ik hier lees, moet je wel heel erg gemotiveerd zijn om het uit te oefenen (en moet je het wel heel leuk vinden) en kun je het haast alleen doen als je je hoofdinkomsten uit een beter betaalde bezigheid haalt. Voor mezelf zou ik dan, als ik er al aan zou beginnen, het eerder een betaalde hobby noemen, om het voor mezelf te kunnen verantwoorden dat ik tijd steek in ‘onrendabel werk’. Dus voel je alsjeblieft niet beledigd, dat was niet de bedoeling 🙂