All the King’s Men of de ondergang van Willie Stark door Robert Penn Warren, vertaald door Gerda Baardman, Lidwien Biekmann en Kitty Pouwels, uitgeverij Cossée, € 29,90.
Robert Penn Warren (1905-1989) was een Amerikaanse romancier, dichter en literatuurcriticus, een van de eerste en voornaamste vertegenwoordigers van het Amerikaanse New Criticism. Hij schreef tien romans, waarvan All the King’s Men het beroemdst is. Met dit boek won hij in 1947 de Pulitzerprijs. Zijn gedichten werden in 1958 en 1979 met dezelfde prijs bekroond; hij is de enige auteur die deze prestigieuze prijs zowel voor zijn proza als voor zijn poëzie heeft gekregen.
De grote Amerikaanse roman All the King’s Men kan tot op zekere hoogte als een sleutelroman worden beschouwd. De belangrijkste figuur, Willie Stark, is een idealistische, charismatische plattelandsadvocaat uit het zuiden van de Verenigde Staten die terechtkomt in een maalstroom van corruptie en verraad en uitgroeit tot een populistische, demagogische gouverneur. Dit personage, dat zich net zoals literaire archetypes als Jay Gatsby en Huckleberry Finn diep in het Amerikaanse collectieve literaire bewustzijn heeft verankerd, is gebaseerd op Huey P. Long, voormalig gouverneur van Louisiana en senator van die staat in het midden van de jaren dertig, een van de verbijsterendste figuren uit de Amerikaanse politiek.
Het verhaal wordt verteld door de rechterhand van Willie Stark, de journalist Jack Burden, die tegelijk ook zijn eigen verhaal vertelt: door de ontwikkeling die Burden doormaakt, krijgt het politieke verhaal van Willie Stark diepte en ontstaan er interessante contrasten en parallellen. Mede daardoor is All the King’s Men veel meer dan een historische of politieke roman over populisme en corrumperende macht. Het is ook een onderzoek naar de rol van goed en kwaad en naar manieren waarop het individu daarmee kan omgaan. Niet toevallig verwijst de auteur op vele plaatsen direct of indirect naar de Bijbel en naar literaire werken als De goddelijke komedie van Dante.
Wat stilistisch opvalt is allereerst het geconcentreerde, vaak poëtische karakter van de tekst. Hiermee smeedt de auteur een hecht geheel, waarin oorzaak en gevolg onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Daarmee is het echter nog geen ‘zware’ lectuur: sappige dialogen, waarin de tongval van Louisiana doorklinkt (‘Hit wuz a a fahr fight, but he had a lettle bad luck’) worden afgewisseld met beeldende bespiegelingen van de hoofdpersoon — en het is ook gewoon een heel spannend verhaal.
Het boek is vorig jaar opnieuw verfilmd (de eerste verfilming uit 1947, kort na het verschijnen van de roman, kreeg een Oscar), met in de hoofdrollen Sean Penn, Anthony Hopkins en Kate Winslet. De film is alleen op dvd verkrijgbaar; hij is niet in de Nederlandse bioscopen te zien geweest.
Ik ben erg benieuwd wat jullie met die tongval van Louisiana hebben gedaan. Kun je daar iets over vertellen?
We waren het erover eens dat het dialect (dat gelukkig alleen maar zo nu en dan voorkomt) onvertaalbaar was, of dat we het in elk geval niet met een Nederlands boerentaaltje moesten vertalen. Het zou raar zijn als een redneck ineens een Twents accent heeft. Maar we wilden er wel iets mee doen, dus we hebben geprobeerd om het op subtiele wijze te laten doorklinken in de woordkeuze (“een hele meute nikkers”, “arremoe”, “Heregod”, en af en toe een lekker sloom “jaah”), en de zinsbouw (“of dat het nou een schoolhuis is of dat het een schijthuis is”, “Jij komt van een heel end weg”). Het is onvermijdelijk dat daarbij wel een deel van de couleur locale is gesneuveld, maar we wilden dat de tekst op de eerste plaats overtuigend zou zijn.
Het vertalen van dialect is voor elke vertaler altijd weer een dilemma, vandaar mijn nieuwsgierigheid. Je wilt toch in het Nederlands laten doorklinken dat de spreker geen standaardtaal spreekt, zonder je toevlucht te nemen tot een bestaand Nederlands dialect. Jullie oplossing lijkt me de beste die er te bedenken is. Mooie voorbeelden, trouwens!