Deze week presenteren Jan Mellema, Ellis Post Uiterweer, Richard Kwakkel en Marijke Versluys boeken die zij vertaalden en die recent zijn uitgebracht.
Joel N. Ross, Het geheim van Stalingrad, in een vertaling van Jan Mellema verschenen bij uitgeverij A.W. Bruna.
Titel en omslag (kapotgeschoten gebouwen) doen vermoeden dat er weer lekker sappig over de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog wordt verhaald. Dat valt mee/tegen: slechts één van de 42 hoofdstukken speelt zich in Stalingrad af. Verder: Zwitserland charmant. Amerikaan, vadertje Rus, zoon Rus, love interest. Interessant: de rol van Zwitserland in WO2 (niet zo neutraal als je zou denken).
Mitch Albom, Nog een laatste dag, in een vertaling van Ellis Post Uiterweer verschenen bij uitgeverij Anthos
Het verhaal gaat over een man die het leven niet meer ziet zitten en zelfmoord wil plegen. Dat gaat niet door omdat hij een auto-ongeluk krijgt. Tot zijn verbazing ziet hij dan zijn moeder. Hij krijgt nog een laatste dag met haar, en veel dingen uit het verleden worden duidelijk. Het is een boek met een vrij hoog Oprah-gehalte. Echte vertaalproblemen ben ik er niet in tegengekomen, ik had alleen moeite met sommige kopjes. In het Engels stond er: ‘Times my mother stood up for me, en: Times I did not stand up for my mother.’ Dat is in het Nederlands geworden: ‘De keren dat mijn moeder er voor me was, en: De keren dat ik er niet was voor mijn moeder.’ Niet helemaal hetzelfde, maar ‘opkomen voor’ klopte niet met de verdere tekst, dus toen heb ik maar voor deze oplossing gekozen.
Hélène, Het begon met een blowtje, in de vertaling van Richard Kwakkel verschenen bij The House of Books.
Een egodocument. De schrijfster vertelt hoe ze op zoek naar geborgenheid en een eigen identiteit in een wereld verdwaalde die de meesten van haar lezers alleen van horen zeggen kennen. Haar geheugen is naar eigen zeggen door alle whisky en drugs een gatenkaas, maar het verontrustend realistische beeld dat ze zonder schroom en in nietsverhullende bewoordingen op basis van de resterende herinneringen van haar eigen geestelijke en lichamelijke aftakeling en het leven in de marge van de marges van de samenleving weet te schetsen, is een aanrader voor elke puber die wel eens drugs wil proberen en voor alle ouders die denken dat hun kind zoiets nooit zou doen. Heeft sinds Christiane F, verslag van een junkie (in 1980 door Hans van Straalen vertaald voor Becht) niets aan actualiteit ingeboet.
Probleem was natuurlijk het jargon uit de Franse drugsscene. Voor een vertaler die zelfs nooit heeft geïnhaleerd en niet bereid was participerend te observeren geen eenvoudige opgaaf. En je moet als vertaler ook voortdurende bedacht zijn op het enthousiasme waarmee Fransen – met name jonge Fransen – woordjes omkeren, het zogenaamde verlan (het omgekeerde van l’envers, het omgekeerde, omdersan, zeg dus maar), waardoor een teuf een feest wordt (fête, spreek uit: fètuh, draai om: tuffè en schrap de è), je met een tarpé toch echt een joint opsteekt (pétard), een vautgespelde schurk (ripou) gewoon verrot is (pourri) en je iets bizars als zarbi kunt tegenkomen.
Dennis Bock, De dochter van de communist, in de vertaling van Marijke Versluys verschenen bij Anthos.
De dochter van de communist is de tweede roman van de schrijver van De tuin van as (Ambo|Anthos 2002). Het verhaal is gebaseerd op het leven van Norman Bethune (1890-1939), een arts die in Canada een legendarische status geniet maar hier niet zo bekend is. Bethune, een gedreven communist, zette zich met hart en ziel in voor zijn vak en zijn overtuigingen, maar misschien wel in de eerste plaats voor de slachtoffers van oorlogen in het algemeen. Nadat hij zich in de Eerste Wereldoorlog al verdienstelijk had gemaakt in de loopgraven, vertrok hij in 1937 als vrijwilliger naar Spanje om zijn bijdrage te leveren aan de strijd tegen de fascisten; hij verbeterde de veldhospitalen, organiseerde het transport van bloed en verfijnde de oorlogschirurgie. In die turbulente periode kreeg hij een relatie met een vrouw die werd verdacht van fascistische sympathieën en/of spionage. Hij liet haar in 1938 in de steek om zich aan een hoger doel te wijden: de strijd van de Chinese communisten tegen de Japanners. Die oorlog vormt een levendige achtergrond voor het verhaal – Bethune heeft zelfs een ontmoeting met Mao Zedong, die, kort nadat de arts in 1939 aan aan bloedvergiftiging was overleden, een bekend en zeer lovend in memoriam over hem heeft geschreven. Ook komt Bethune, als de ideale held, voor op diverse propagandaposters uit die tijd (zie o.a. deze website) en staan er in China nog vele standbeelden van hem.
Bock heeft de roman gegoten in de vorm van een lange brief die Bethune schrijft aan het dochtertje dat hij nooit heeft gezien. Door de ik-vorm kunnen we, zonder tussenkomst van een verteller, doordringen in ’s mans innerlijke strijd, beweegredenen en zijn poging tot rechtvaardiging als hij de balans van zijn leven opmaakt. Bethune komt uit het boek naar voren als trots – iemand die, ook al kende hij momenten van zwakheid en tederheid, vasthield aan zijn rotsvaste overtuigingen, en als een man die geen tegenspraak duldde.