Nietszeggend, hol en/of foutief taalgebruik, zegt Van Dale. ‘Waar … De Liefdegloed in ijdel kwaken … bestaat,’ schreef Bilderdijk, en Beets: ‘Laat schoone verzen glad van effen lippen vloeien, Maar gil, noch galm, noch kwaak noch bulder woest en luid’. Dus ook de ouden kenden al een overdrachtelijk kwaken. Getuige ook deze definitie (van 1910) uit het Woordenboek der Nederlandse Taal:
‘Bij overdracht in smadelijke toepassing op aanhoudend, eentonig gesnap of luid gepraat van menschen of op ’t uitslaan van onnutten, mallen klap, vaak voor beiden tegelijk. In dezen zin soms bedrijvend.’
Met dank aan Dennis Keesmaat voor het signaleren
Op muziekgebied heb je ook zo’n woord. Voorspelbare cliche-muziek die het meer moet hebben van de seksie meiden op het podium dan van wat er te horen valt: opblaaspopmuziek.
kwaakspraak, te vinden in Komrij: Eva in de frigidaire of de overwinning van de stekelvarkens, 1985. Bij mijn weten voor het eerst door Komrij gebruikt.