‘Zijn echtgenote, die wij op een moeilijk levenstijdstip aantroffen, dwarrelde gastvrouwelijk rond en sloeg fonteinen geestdrift uit een rots van wanhoop.’
Aldus Simon Carmiggelt in Ik lieg de waarheid.
Als een vertaler zo’n zin zou produceren, kun je ervan uitgaan dat het rode potlood van de persklaarmaker erdoorheen gaat, of dat er minstens kringeltjes en vraagtekens verschijnen. Sommige schrijvers lappen eigenhandig bestaande taalconventies aan hun laars. Als dat mooi gebeurt, noemen we het literatuur. Er moet dan natuurlijk wel een zekere eensgezindheid bestaan over het antwoord op de vraag welke van die doe-het-zelfconventies voldoende hoogstaand zijn om niet als kwaakspraak te worden versleten.
Met dank aan Dennis Keesmaat, Marijke Versluys en Gert van Santen.