Door Fennie Steenhuis
Niet lang geleden tikte mijn vriend bij toeval een exemplaar van Alles is ijdelheid op de kop van de Duits-Franse schrijfster Claire Goll (1890-1977). In Nederland werd dit boek voor het eerst uitgegeven in 1978 en tegenwoordig is het alleen nog tweedehands te krijgen. Ik had het boek nog nooit gelezen en als lid van een leesclub stelde ik daar voor het te lezen.
Het boek is destijds voortreffelijk vertaald door Frans de Haan en Marianne Kaas (toen Marianne Kuik). Het aardige is dat er in het boek zelf ook nog iets uit de ‘vertaalpraktijk’ aan de orde komt.
Claire Goll behandelt in haar boek ruwweg de opkomst van het dadaïsme, maar wat vooral intrigeert is de onafzienbare stoet beroemdheden die haar pad kruisen: Satie, Einstein, Joyce, Rilke, Colette, Helena Rubinstein, Dali, Jung, Picasso, Chagall, Gide, Mondriaan… Ik kan nog wel even doorgaan; u kunt overal de voornaam kiezen waardoor u de beroemdste combinatie maakt en inderdaad, om die mensen gaat het. Onder de indruk van die mensen is Goll niet: ‘De overheersende karaktertrekken van de meesten waren een kil fanatisme en geslotenheid.’ Goll laat een paar keer in haar boek duidelijk weten dat ze vrouwen inferieur acht aan mannen, maar van mannenverheerlijking is bepaald geen sprake.
In haar stormachtige verteltrant neemt ze geen blad voor de mond en Goll geeft ons korte karakteriseringen van de personages die voorbijschieten: Rilke, van wie ze enige tijd de geliefde was, is vierentwintig uur per dag bezig zijn imago op te bouwen of te handhaven, in zijn leven en in zijn gedichten. Einstein maakte, ‘zoals zoveel sombere mensen’, de grappen waar je het hardst om kon lachen. Terwijl de andere intellectuelen en kunstenaars die het Europa van de Tweede Wereldoorlog ontvluchten in New York blijven, gaan Dali en echtgenote Gala naar Californië, want daar verwachten deze twee de ‘mensen met het meeste geld’ te vinden. Jung is een ‘joviale baas’, maar ‘zoals alle psychiaters die ik heb gekend was hij megalomaan en getikt.’ Het zou echter een vergissing zijn te denken dat Goll een roddelboek heeft geschreven. Nooit verliest ze het menselijke aspect uit het oog, nooit is haar benadering eendimensionaal.
Dit geldt ook voor James Joyce, van wie haar beschrijving iedere verbeelding tart: ‘die geprepareerde mummie, dat stuk schors zonder sap of warmte, die uitgedroogde peer.’ Voor die uitgedroogde peer voelt ze compassie wanneer zijn dochter, die hij aanbidt, in een inrichting terechtkomt; wanneer hij door glaucoom bijna blind is geworden en zij hem door de straten van Parijs leidt waar hij op dat moment met zijn gezin verblijft.
En hoe gaat dit stuk schors eigenlijk met zijn uitgevers, mecenaten en in het bijzonder met zijn vertalers om? Over Finnegans Wake meldt Claire Goll: ‘Het werk is zo ingewikkeld dat niemand er meer dan één hoofdstuk van durft te vertalen.’ Dat laatste is door de geschiedenis inmiddels weerlegd, maar er was meer werk aan de winkel, de vertaling van Ulysses bijvoorbeeld. Bij het volbrengen van deze taak moesten mecenaten, uitgevers en vertalers ‘in dienst staan van de Meester.’
Goll: ‘Joyce had twee onbezoldigde secretarissen die hij gewetenloos uitbuitte: Goll (Yvan Goll, echtgenoot van Claire Goll) en later Samuel Beckett. […] Omdat hij alle talen behalve Russisch kende, hield hij zelf toezicht op het geheel en vroeg aan ieder afzonderlijk alle anderen te controleren. Hij profiteerde bewonderenswaardig knap van de onbaatzuchtigheid van zijn bewonderaars. […] Iedere ochtend kwam Stuart Gilbert om te werken aan de Franse vertaling. Wanneer de Duitse vertaler een hoofdstuk instuurde, liet Joyce Goll komen en iedere donderdagochtend kwamen ze bij elkaar bij Paul Léon om het werk van de voorafgaande week te bespreken. Joyce had voldoende taalgevoel om zelf de vertaling op zich te nemen, maar hij was te veel kunstenaar om zich ondergeschikt te maken aan een tekst, al was het er een van hem zelf.’
In zo’n geval lijkt het me voor vertalers niet echt een zegen dat de schrijver nog in leven is.
Wat jammer, Fennie, dat je bespreking zomaar ineens ophoudt! Met graagte had ik nog wat doorgelezen